In de reeks DE GEVELTOERIST gaat okv.be-redacteur An Devroe op zoek naar de verhalen achter gedenkplaten. Als een geveltoerist - een dief die via de gevel naar binnenklimt - onderzoekt ze of de plek terug bezield kan worden. In deze editie: Alice Nahon.

De Schaduw Alice Nahon

1928

[Ons handen] hebben ’t schoonste deel gekend
van ál wat men in liefde mint,
die wisten niet waar ’t lichaam endt
of waar de ziel begint.

Deze zinnelijke verzen van Alice Nahon verbazen misschien wie op school nog haar moraliserende verzen leerde opzeggen: 

’t Is goed in ’t eigen hert te kijken
Nog even voor het slapen gaan
Of ik van dageraad tot avond
Geen enkel hert heb zeer gedaan
- Avondliedekens III

Het gedicht Ons handen kwam in gekuiste versie in de bundel Schaduw (1928). Daar had een oudere vriend van Nahon zich vaderlijk van gekweten. De twee andere bundels die tijdens haar leven verschenen, Vondelingskens (1920) en Op zachte vooizekens (1921), waren door haar vader Gerard ‘gezuiverd’. Ook na haar korte leven, ze leefde van 1896 tot 1933, moest haar imago telkens worden bijgesteld. In zijn biografie Ik heb de liefde liefgehad. Het leven van Alice Nahon (2009) noemt Manu Van der Aa alle biografieën tot eind de jaren negentig veeleer hagiografieën.

Alice Nahon

Alice Nahon, wandelend in het Zoniënwoud, ca. 1928

Dat Nahon niet de halve heilige was van ‘God moet mij geren zien’ maar een levenslustige, vrijgevochten vrouw, grofgebekt zelfs, “ik geloof dat er een specialen A.B.C. voor lelijke woorden in mijn potlood steekt, dat mocht niet naar buiten komen. Haar brieven, die pas in 2018 verschenen, laten zien hoe onconventioneel ze voor die tijd was: “al ben ik dan ook dóór-en-door: ’n vrouw, ik kan me niet troosten met het klein deelgeluk dat voor ’n vrouw is weggelegd; ik hunker naar méér, ik hunker naar een geestelik houvast” (Brieven van Alice Nahon ‘mijn ziel ligt overhoop zoals de koffer met niet beantwoorde brieven’ (verz. dr. Manu Van der Aa).

De geveltoerist wil Nahon misschien niet zozeer uit de schaduw halen, want zelf schrijft ze in het titelgedicht van Schaduw:

Ik heb de zon te lief gehad/en beu van beedlen
aan de deuren van de dagen/ben ik geworden
als een varenblad
dat liever in de lommer leeft/dan zon te dragen

Maar dat een varenblad bont geschakeerd kan zijn, mag geweten zijn.

Alice Nahon

Overijse

Eerste gedichten

Op de Grote Markt nr. 58 in Antwerpen herinnert een gevelplaat op de eerste verdieping hieraan: In dit huis werd op 16 augustus 1896 de Vlaamse dichteres Alice Nahon geboren. Alice was het derde kind van een een tiental maar!” kinderen en woonde hier slechts twee maanden. Telkens als het gezin uitbreidde, verhuisden ze, nooit voor lang, naar nieuwe adressen in Antwerpen en Mortsel. De plaat werd in 1972 onthuld in het bijzijn van Marnix Gijsen en Gerard Walschap.

Van 1911 tot 1913 zat Alice op internaat in de landbouwhuishoudschool Institut du Sacré-Coeur in Overijse. Aan de ingang van de voormalige school aan de Brusselsesteenweg 145-147 treffen we haar buste. Het zal niet de laatste keer zijn dat ik de Nahon van op de foto’s niet herken. Haar bekende gedicht Avondliedekens III hangt eronder. Het nabijgelegen Sint-Martinuscollege noemt zijn campus nog naar Nahon.

Alice Nahon

Alice Nahon, Tessenderlo, ca. 1917

Hier schreef ze haar eerste gedichten, die meteen haar scherp observatievermogen laten zien. Hoe ze de wereld beschrijft, weerspiegeld in de bril van een schoolvriendin, en daarin dan het gezag ziet opdoemen, in de vorm van een zusterkap (In de bril van Bertha Teughels). We zien Alice en haar vriendinnen na een les in de openlucht weer hollen als er ‘geklept’ wordt voor het lof. Maar in haar kerkboek ziet de dromerige leerling:

over de letters komen
Aralia Japonica
de namen van de bomen
- Aralia Japonica

Tussen haar oude school en de brandweerkazerne staat er een ietwat verstopte gedenksteen met haar naam waarvan de initialen zijn opgeblonken. Enkele maanden voor haar overlijden kwam Nahon een paar dagen bij de zusters verblijven, alsof ze iets voorvoelde.

Alice Tahon Putte

Putte

Een vermiste gevelplaat

In Putte bij Mechelen staat een ‘gevelplaat’ in de voortuin van het oude gemeentehuis. “Hier woonde de Vlaamse dichteres Alice Nahon 1896 1933 staat onder de bronzen beeltenis van Nahon. Dat klopt niet helemaal. De plaat hing sedert de jaren zestig aan ‘t Kasteeltje van Namen, Mechelbaan 467, het ouderlijke huis van Alices moeder Julie Gijsemans. Haar geliefde meter Marie, tante Mieke, baatte hier in Alices tijd een grote herberg met gastenkamers uit. Alice bracht er vele zomervakanties door, en ook eens een volledig schooljaar. In een gedicht over de schoolgaande kinderen op klompen die van het gehucht Soetewey naar de school in Putte stappen, horen we Guido Gezelle:

De groteren trekken de kleineren voort.
“Klikkerdeklakker”, zo kloefren de rijen
Op blokskens voorbij langs de grauwe kasseien.
- De kinderen van ‘De Soetewey’

Alice Nahon Putte

‘t Kasteeltje van Namen, Putte

Toen ‘t Kasteeltje van Namen, intussen een tegelwinkel, in 2009 gesloopt werd, raakte de plaat zoek. Wellicht meegenomen door een ‘slimmerik’, aldus het lokale Davidsfonds. Pas in 2017 dook ze op de Putse rommelmarkt weer op, waarna ze in het bezit kwam van de gemeente. Intussen hing er al een andere plaat aan het nieuwe gebouw met daarop simpelweg ‘Alice Nahon 1896 1933’. Geen verdere uitleg meer over wie ze was, in Putte is dat nog goed geweten. De basisschool werd begin jaren negentig naar haar genoemd en in het logo van de school wapperen haar haren.

Alice Nahon

‘t Kasteeltje van Namen, Putte

Alice Nahon

Alice Nahon, postkaart

De originele gedenkplaat kwam aan het voormalige gemeentehuis in de intussen herdoopte Alice Nahonstraat, nr. 4. In Alices tijd woonde hier de latere burgemeester Louis Mertens, met wie ze samen wandelde in de parktuin. In Putte was de blonde vrouw met de blauwgrijze ogen en de mooie zangstem goed gekend. Dichten vond ze ook een ‘muzieken stiel’, veel van haar gedichten werden getoonzet. In Putte wordt ze dit jaar herdacht, een lokale en geen nationale herdenking die haar tijdgenoot Paul van Ostaijen wel te beurt valt.

Toch waren het haar gedichten die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog alle records deden sneuvelen. Maar vanaf de jaren vijftig, schrijft Van der Aa, werd poëzie zonder paradoxen en literaire allusies niet meer als echte poëzie beschouwd. Dat ze een groot publiek aansprak, was ook al verdacht. Voor haar was dit nochtans cruciaal, zoals ze schrijver Lode Zielens schreef: “Mijn verzen, ze zijn destillaties van eenvoud. Ik zwoeg over elke regel om hem maar zo simpel mogelijk te krijgen zodat Jan en alleman hem kan verstaan.” Van Ostaijen had in 1926 Nahons werk spottend Gartenlaubepoëzie’ (prieelpoëzie) genoemd. Nu vindt de expo over Nahon in Putte net in een historisch prieeltje plaats, maar de schalkse Nahon had de ironie wel kunnen smaken.

Te venstren mijns herten

Er zijn geen andere gedenkplaten bekend, al verbleef Nahon op nog heel wat andere plekken. Daar kan misschien verandering in komen als we de geschiedenis wat gaan oprakelen. Na Overijse volgde ze als inwonende leerling een opleiding tot verpleegster in het Stuivenbergziekenhuis in Antwerpen. Met de hoofdverpleegster Anne Voeten kreeg ze een innige band. Die opleiding maakte ze nooit af omdat ze in september 1914 zelf met luchtwegenproblemen moest opgenomen worden.

Alice Nahon Raam

Alice Nahon in het St.-Jozefinstituut te Tessenderlo, 1917–1921

Een jaar later schreef ze in haar dagboek, na een poging om filosofie te lezen: “Maar tusschen de regels door, zag ik voortdurend uw ogen schemeren en mij toelachen. Dat belette de schoone wijsheid tot mijne ziel door te dringen en deed mij afdwalen, weer tot het aardsche. Wat is het droevig, dat deze beiden niet vereenigbaar zijn!” Het dagboek was gericht aan haar muze Anne Voeten: “Voor u! Voor u zijn ze, mijne gedachten, soms besluierd, soms zondig!” Met de ogen van vandaag is het zo jammer dat haar (of hun) gevoelens in die tijd gefnuikt werden door de heersende normen.

Nahon zou van 1917 tot 1922 tussen terminale tbc-patiënten in een sanatorium verblijven, het Sint-Jozefinstituut in Tessenderlo. In zijn aanvraag van 2 februari 1916 had haar vader gesteld dat ze leed aan “eene borstziekte en gewrichtsrheumatiek”. Volgens Van der Aa is ‘borstziekte’ zo goed als zeker verkeerd vertaald geweest als ‘tuberculose pulmonaire’. Later zou ze van meer dan een dokter buiten het sanatorium te horen krijgen dat ze niet aan tbc leed, wel aan chronische bronchitis, alsof ze daarvan telkens moest overtuigd worden.

Alice Nahon

Alice Nahon: portret met deco-hoed, ca. 1918

Dat ze dacht dat ze besmettelijk was, had haar in de loop van de jaren naar eigen zeggen ‘geknakt’. Nahon werd veroordeeld tot een leven vanachter het venster. Het valt op hoe dikwijls ze aan een raam werd geportretteerd. Ze dichtte:

‘k Heb zo’n honger naar een lied
In dit huis van eenzaam wezen,
Waar ‘k nog in geen blik mocht lezen,
Dat een mens me geren ziet.

Armoe, zoals dit gedicht heet, troef dus, maar geen geestelijke. Haar eerste twee bundels gedichten verschenen in 1920 en 1921. Op die manier kreeg ze contact met gelijkgestemden, al moest ze daarvoor telkens met veel moeite de toelating krijgen, “want ze aanzien álle kunst als ‘Vlaamse kwestie’”.

Wanneer er een ontmoeting met recensent en dichter Paul Pée in de lucht hangt, schrijft ze hem: “Wilt ge? Dichters zijn voor mij ’n soort zeilsteen: ze trekken mij aan en zulks is ook te begrijpen, daar dichteressen heel zeldzaam zijn.” Volgens Pée schreef Nahon het gedicht Verlangen in enkele minuten neer in een Brusselse hotelkamer:

Alice Nahon

Alice Nahon, Cantecroy, Kapelhuis, Mortsel, ca. 1929

Dat leerde ik uit uw ogen:
Die deden stil-spontaan
Bloesems van jong begeren
Wijd open gaan.

In een brief aan hem bekloeg ze zich erover dat vrouwen passie niet mogen uitzingen “willen we iets of wat de pretentie hebben van: ons ‘deftig’ te houden.” Pée moest zich zelfs in 1943, tien jaar na haar overlijden, inhouden: “Nu is het nog te vroeg om te zeggen welke heerlijke gaven en gebreken zij bezat. (…) Alice zelf heeft me zo dikwijls gezegd hoe ze als vaandel moest dienen voor de uitgever waar haar vader werkte en met welke tamtam men haar gelanceerd heeft. Het arme meisje is zowel tijdens haar leven als na haar dood schandalig geëxploiteerd geworden.” (Al mijn illusies bloeien (1991), biografie van Paul Pée door Eric Defoort) Hoe hardnekkig zoiets is, zie je wanneer ze vandaag soms nog de Vlaamse zaak moet dienen, terwijl zij zich niet met politiek bezighield. Over haar Vlaamsgerichte gedichten schreef de criticus Lode Monteyne fijn: “Zij enteren ons hart niet.”

Vrouw-zijn

Alice Nahon

Achterste rij: Marc Edo Tralbaut, Michel Seuphor, Jan de Roover, Lode Krinkels; midden: Leo Steinen, Alice Nahon, Mevr. Stuyts-Lambeaux (dochter van Jef Lambeaux), Herman Engels, Sylvia de Ridder; vooraan: Geert Pijnenburg, Flora de Lannoy, Magda Stuyts (kleindochter van Jef Lambeaux).

Brasschaat, 1921

Toen ze het sanatoriumleven van Tessenderlo vaarwel zei om in Luzern een Zwitserse dokter te consulteren, proefde ze - pas op haar zeventwintigste - voor het eerst de vrijheid. Ze trok verder naar het stadje Roquefort in Zuid-Frankrijk, waar ze eindelijk autonoom kon nadenken over haar dichterschap, en daarmee samenhangend, over vrouw-zijn “na zeven jaar lang die kleingeestige drukking op m’n ziel”. Dat sommige van haar vrienden niet van haar sentimentele verzen hielden, deed haar twijfelen, over die vrienden, en over haar dichterschap.

Hier en daar lees je dat de vele kunstenaars met wie ze omging, onder wie Fernand Berckelaers (Michel Seuphor), Joris Vriamont, Hein Boeken, Emmanuel De Bom, niet allemaal vurige bewonderaars van haar werk waren, maar dat ze gecharmeerd werden door haar persoonlijkheid. Een van hen, de dichter Geert Pynenburg, draaide het om: “haar tragiek was dat zovelen haar om haar verzen bemind hadden, dat we verliefd op de dichteres waren geworden, en dat geen de vrouw in haar gevonden had.”

Volgens Nahon streed haar vrouw-zijn ook immer met haar zuiver artiest-zijn: “[’n Vrouw] legt te veel kracht in heur intieme leven en, indien die vrouw artieste is, moet heur talent er immer onder lijden. ’n Man kan z’n innerlijk leven wegcijferen voor ’n tijd en zich aan ’t werk zetten.” Ze zou pas in 1928, zeven jaar na haar vorige, een nieuwe bundel publiceren, met de waarachtige titel Schaduw.

Dagboek Alice Nahon

Dagboekfragment Alice Nahon

Dichter-zijn

Een huisje huren in Putte of Maaseik of in het begijnhof van Lier gaan wonen, zat er ondanks haar succes niet in. De ‘entretenue’ van een man wilde ze niet worden voor ze bewezen had dat ze in haar onderhoud kon voorzien. In 1927 vond ze vast werk, als bibliothecaris in de Stedelijke Volksbibliotheek Mechelen. Rond die tijd woonde ze in Mortsel in de kapelwoning van kasteel Cantecroy. Misschien komt er in 2023, 90 jaar na Nahons overlijden, een herdenking, klinkt het daar. De job was niet lang te combineren met haar zwakke gezondheid en in 1930 ging ze met ziekteverlof. Ze logeerde bij gastgezinnen in Antwerpen, in Brussel bij de dichter E. du Perron, en in de Kempen, o.a. bij de Pynenburgs en bij haar boezemvriendin Matje Theunissen, de latere vrouw van Gerard Walschap. Altijd te gast zijn, zich fysiek bijna nooit goed voelen, het viel haar zwaar.

Alice Nahon

Alice Nahon, aan open venster, buiten kijkend. Cantecroy, Mortsel, ca. 1930

Ze was een dolende ziel geworden, en veel, schrijft ze in 1928, vloeide voort uit “mijn gemis aan liefde die op mijn leeftijd en mijn sensibel karakter toch in mijn leven had móéten staan.” Haar hoop was gericht op de dichter Jef Leynen, iemand “die de paarden ment van mijn hartstocht” (uit Nachtlied dat ze schreef met hem voor ogen). Hij was zowel een romantische zielsverwant als een speelkameraad die net zoals haar ironie nodig had: “Maar ik zie er toch dwars door mijn goeie Jef zooals ik dwars door in mijn leven van spot en schijnbare blijheid het schrijnende van den hónger voel.”

Begin 1931 onderging ze een vermoedelijk gynaecologische ingreep, waarna ze zich bijzonder kwetsbaar voelde. Hoe fragiel ook, ze verloor tijdens haar lezingen haar scherts niet. Terwijl ze dan voor de mensen stond, fantaseerde ze over de kleren die ze met de opbrengst zou kopen: “bij een echte vrouw heeft het geestelijkste van haar denken tóch een kleed aan.”

Haar laatste adres is terug in Antwerpen, in de Carnotstraat 17. Het Rubenspaleis op de benedenverdieping was toen een gekende zaal in Antwerpen. Samen met Sylvia Newton deelde ze er een appartement op de vijfde verdieping vanwaar ze de olifanten in de sneeuw zag wandelen. Dat er een lift was, maakte het voor de erg verzwakte vrouw geschikt.

Alice Nahon

Alice Nahon, op haar balkon in de Carnotstraat, Antwerpen, 1932

Hier overleed ze op 21 mei 1933 op 36-jarige leeftijd. Op grond van klinische en radiologische verslagen die Van der Aa heeft ingekeken, leed ze waarschijnlijk aan een hartklepaandoening veroorzaakt door acuut gewrichtsreuma als kind, een gevolg van onbehandelde keelontstekingen.

Postuum verscheen Maart-April. Jeugdgedichten en nagelaten verzen (1936) waarvoor ze met de dichter Renaat Korten had samengewerkt. Ook daar werden haar ‘anders gerichte gedichten’, zoals onderzoekster Céline Beijer ze noemde, niet weerhouden. De tijd of het typische Nahonpubliek waren nog niet rijp voor nauwelijks verhulde beelden van lichamelijkheid of een gekweld of mentaal gebroken lyrisch ik.

De laatste strofe van Ons handen drukt Nahons verlangen uit om rust te vinden, bij die ziel “waarin men zich vergeten kan”.

Och, mochten, moe van dool en pijn,
wij eens, aan avondraam,
eenvoudig als ons handen zijn
zwijgend tesaam.

Alice Nahon

Alice Nahon, 1921