Tijdens de pandemie heb ik al vaak teruggedacht aan de wonderlijke Sint-Rochus van Peter Paul Rubens, Vlaams meesterwerk in situ in de Sint-Martinuskerk van Aalst. Rochus van Montpellier is een beschermheilige tegen besmettelijke ziekten. Hij verpleegde in de veertiende eeuw slachtoffers van de builenpest in Italië ten tijde van de Zwarte Dood. Rubens beeldde het exacte moment af waarop deze freelance zorgverlener van de hemel de bevestiging kreeg: Eris in peste patronus - jij zult een beschermer zijn tijdens de pest, het onheil. Niet lang nadat Rubens dit schilderij opleverde, overleed zijn geliefde vrouw Isabella Brant. Ze werd in 1626 het slachtoffer van een van die typische epidemieën die ’s zomers in onze steden woedden, misschien wel een vorm van de pest.
Om zijn verdriet te vergeten, stortte Rubens zich op diplomatiek en politiek werk voor aartshertogin Isabella en reisde hij naar Madrid en Londen om een vredesverdrag te onderhandelen tussen Spanje en Engeland. Dat vredesverdrag is er ook gekomen. Het betekende wel dat Rubens enkele jaren lang niet kon schilderen voor opdrachtgevers in de Nederlanden. Gelukkig had hij zelf de rijzende ster opgeleid die hem kon vervangen. Antoon van Dyck keerde in 1627 uit Italië terug naar Antwerpen en werkte zich de volgende vijf jaren uit de naad om zijn naam en faam te vestigen. Religieuze taferelen en portretten werden zijn handelsmerk. Aan dat lustrum van hevige creativiteit dankt de stad Gent een artistieke schat: Van Dycks altaarstuk met Christus aan het kruis in de Sint-Michielskerk.