Het karrenmuseum is meer dan een… karrenmuseum. Vanzelfsprekend is de collectie karren en koetsen een belangrijk en rijk onderdeel van wat je er te zien krijgt, maar hier maak je ook kennis met het dorpsleven in de – niet altijd zó stille – Kempen. Het overzicht van oude en intussen bijna vergeten beroepen mogen we zelfs min of meer ‘compleet’ noemen. Zo kan je vakkennis opstrijken in één van de ateliers, zoals vlechttechnieken in de touwslagerij, het bewerken van hout in de wagenmakerij en het uitgloeien van metaal in de smidse. En je slaat twee Kempense vliegen in één klap: op deze historische locatie bevindt zich ook de Kiekenhoeve, een voormalige abdijhoeve, waar het goed toeven – en lekker eten en drinken – is.
In 1971 kocht het museum een bodewagen aan van G. Wenbouk, kolenhandelaar en voerman te Lauwe. De bovenbouw daarvan werd gemaakt door timmerman Alois Vermandere, grootvader van Willem. Het bekende ‘Blanche en zijn peird’ gaat over deze wagen. ‘Blanche’ was de vader van de eigenaar.