Een karre och here, 't is 't klappen nie weird, zo vertolkt Willem Vermandere het standpunt van de moderne chauffeur. Maar een bezoekje aan het Karrenmuseum van Essen maakt de tongen los.
Het Karrenmuseum in Essen staat niet stil - Het ware verhaal achter Blanche en zijn peird
40 jaar goede zorgen
Precies veertig jaar geleden dokkerde de kar van Blanche 'VERVOER-KOLEN' (ja, ze bestaat echt!) van Merksem naar Essen voor de plechtige opening van het Karrenmuseum. De verzameling oude karren en alaam van Alfons Tireliren, secretaris van de Koninklijke Heemkundige Kring van Essen, kreeg een vaste stek op het voormalige land van Henri Calmeyn. Dat was de laatste bezitter van een stuk landgoed dat vroeger afhing van de abdij van Tongerlo. De paters hadden hier de turfontginning ontwikkeld en hoeves opgetrokken zoals de Kiekenhoeve uit 1767, vandaag een restaurant dat maar wat graag in de buurt van het museum ligt. "Calmeyn bezat de eerste fiets van Essen, zo'n hoge uit 1895, hier te zien in het museum. Of hij met dat vehikel door zijn eigendom fietste, is niet helemaal zeker, maar een kilometerlange dreef heet in elk geval nog altijd de Velodreef," vertelt onze gids en ondervoorzitster van het museum Maria Gommeren. Als vierjarige werd ze al eens op die fiets gezet: "Mijn oom was de laatste pachtboer van de boerderij, tot eind de jaren zestig." Gommeren was dus ideaal geplaatst om het museum te zien evolueren: "De eerste conservator kwam in zijn zoektocht onder andere uit op de kar van Blanche, zo genoemd naar de schimmel van deze voerman, die niet alleen kolenhandelaar was, maar van de jaren 1930 tot 1970 ook zowat alles vervoerde tussen Lauwe en Kortrijk. Zo hingen er onderaan wiegbakken voor de breekbare of bijtende producten (verf, smeervet), zo genoemd omdat het wiegen de schokken opving.
De opeenvolgende conservators zorgden dat er een wagenmakerij en een smederij op de site bijkwamen en breidden het karrenbestand uit tot intussen tweehonderd exemplaren. In 2007 werd het Karrenmuseum eindelijk erkend door de Vlaamse overheid. "Vooral de eis om geschoold personeel aan te werven, heeft ons geen windeieren gelegd. Onze nieuwe conservator Marin Menu, met een opleiding Conservatie en Restauratie aan de Artesis Hogeschool Antwerpen én met verfrissende ideeën op museaal vlak, zoals filmpjes en een digitale inventaris, was alvast een dubbel schot in de roos. Belangrijk is ook dat de erkenning een kwaliteitslabel is, waardoor we toegang krijgen tot projectsubsidies, bijvoorbeeld om de kar van Blanche te restaureren. Ook de gemeente Essen steunt ons, en wat zouden we zijn zonder het vijftigtal vrijwilligers die ons dorp van weleer doen heropleven?" Zowel de nakomelingen van Blanche als Willem Vermandere mogen we tot onze 20.000 bezoekers per jaar rekenen. Al lachend zeg ik tegen Willem Vermandere, wiens grootvader Alois de kar van Blanche heeft gemaakt, dat we goed op zijn karretje zullen passen."
Toonaangevend
Het museum nam wetenschappelijk een hoge vlucht met zijn recent verfonderzoek: "De aanleiding was de restauratie van onze kiosk, een rijdende muziektent in hout uit 1925," zegt Marin Menu: "Wie schilderde de karren? Zijn er verschillen per provincie? Waar kwam de verf vandaan? Dat was nooit eerder onderzocht. Ook de samenwerking met o.a. het openluchtmuseum van Bokrijk, het Provinciaal domein Bulskampveld in Beernem en het Museum voor de Oudere Technieken (MOT) in Grimbergen gaf extra impulsen: "Rond 1850 wordt verf, door de ontwikkeling van stabiele pigmenten, een massaproduct. Op een bepaald moment was een groene kar met rode wielen de mode, waarbij het groen werd bekomen door chroomgeel en Pruisisch blauw te mengen, maar achteraf sloeg dat dikwijls blauw uit door de degradatie van het chroomgeel. Nu kunnen we zelf advies geven over hoe je best 'conserveert' door roest en afbladderende verf te behandelen. Privémusea hebben soms de neiging te veel te 'restaureren', zodat je bijna een hedendaagse look verkrijgt."
Het verfonderzoek gaf aanleiding tot weer een ander onderzoek, het karrengebied in Vlaanderen in kaart brengen: "Tot en met de jaren 1930 was het type kar sterk afhankelijk van de ondergrond. West- en Oost-Vlaanderen hadden grote vierwielskarren omdat de zware polder- of leemgrond stevige karren vereiste. De Antwerpse en Limburgse zandstreek had twee- en driewielige karren. In Essen zelf zijn er nooit grote herenhoeves geweest en dus vielen de karren veel kleiner uit. De grens tussen de twee types ligt ergens tussen Antwerpen en Brussel. Later zie je in leemstreken paard en wagen ook tien jaar vroeger dan elders vervangen worden door de tractor. Nieuw onderzoek moet die conclusies nog verfijnen." Menu wil dat de collectie representatief wordt voor heel Vlaanderen, al valt er ook veel te zeggen over de buitenlandse exemplaren: "Zeeuwse karren zijn meer sierstukken, er komen ook geen nagels aan te pas, je kan ze gemakkelijk demonteren en opbergen. Ook de Duitse karren uit de Eerste Wereldoorlog zijn heel herkenbaar, met ingenieuze wielen, enkel een grijze grondkleur,..." Nog tot 31 oktober vindt u verspreid over de site de educatieve banners van de expo 'Verf Sporen'.
Zeg niet zomaar kar
Karren naargelang wie ze trok: schapen-, ezels-, paardenen ossenkarren. Deze laatste trekken op de schoft, d.i. het hoogste deel van een rund of paard, in plaats van op de borst zoals een paard. Voor het feuilleton 'Wij, heren van Zichem' werd uit de zeer rijke collectie hondenkarren geput. Of karren naargelang wat erin vervoerd werd: brouwers- en bakkerswagens, groente- en beerkarren, een brandweer-, woon- en een heuse boomwagen, ook mallejan of oets genoemd. In het Karrenmuseum vindt u ze allemaal.
Karrenmateriaal werd vaak hergebruikt, zodat het overgrote deel van de karren uit de periode 1900 tot 1930 komt en niet vroeger, terwijl er ook enkele karren zijn van na de jaren 1950 wanneer ze rubberen banden krijgen. Het personenvervoer wordt geëvoceerd in het koetshuis van het museum. "Een kar begeleidde je van je geboorte tot je dood," vertelt Gommeren: "Met het gerij naar het dorp en met de lijkkoets naar het graf. Als je tenminste tot de betere stand behoorde. De goudkleurige koets uit 1874 van de stad Antwerpen was voor de elfurenbegrafenis "met volle licht", het gewone volk werd in alle vroegte met de stootkar begraven. Nog tot de jaren tachtig werd daar rekening mee gehouden." Maar tussen geboorte en dood mag er al gesjeesd worden. Met de sjees, een verbastering van chaise, een typisch achttiende-eeuws sportrijtuig voor adellijke vrouwen, of de landauer, vervaardigd in de Duitse stad Landau in der Pfalz, of de Hansom Cab, in 1834 ontworpen door Joseph Hansom uit York, waarbij de koetsier dankzij speciale hengsels niet van zijn bankje moest om de deur van zijn rijtuig te openen. Of een achttiende-eeuwse Hollandse wagen: "Typisch Hollands omwille van het geringe aantal zitjes, protestanten werden niet bepaald aangemoedigd om veel kinderen te hebben..." Gelukkig hebben zij die het niet hebben meegemaakt, veel films gezien: we zien de koetsen en tegelijk verschijnen voor ons geestesoog allerlei scènes van hoefgetrappel en intriges.
Teletijdmachine
Zonder de wagen- en wielenmaker, de smid en de gareelmaker geen kar en ook geen ingespannen paard. Daarom vindt u niet alleen karren in het Karrenmuseum, maar ook de ateliers die de kar bouwden en ze tot op vandaag herstellen. U kunt hier nog zien hoe de boom verzaagd wordt, de vlasdraad gepekt voor een sterke naaidraad of een wiel stap voor stap tot stand komt. Met de lintzaagmachine, de spanmachine, en de mallen, waaraan je de maker van een wiel generatielang herkende, in de aanslag. De nieuwe loodsen op het terrein, waar karrenverzamelaars hun voertuigen met een gerust hart kunnen onderbrengen, worden hier in eigen huis gebouwd.
Waar vind je vandaag nog ambachtslui? Gommeren zegt daarover: "Onze smid was vroeger een bankbediende, onze vorige wielenmaker kwam uit de horeca, nu is dat een vrachtwagenchauffeur, mensen die iets willen doen met hun handen."
In de vrouwen- en ambachtenloods worden de werkzaamheden van een boerin aanschouwelijk gemaakt. "Voor kinderen zijn wij sciencefiction," zegt Gommeren: "Zonder teletijdmachine van Suske en Wiske nemen we ze honderd jaar mee terug in de tijd. De oude pompsteen waar alles met de hand gebeurde, de kamhekel om de vlasvezels te ontwarren en spinklaar te maken, een replica van een hondenrad dat de room tot boter karnt, fuiken en wriemelende bijenkasten, bewaarpotten met bonen die ouder zijn dan de jonge bezoekers,..." Er moest benut, hersteld en aan morgen gedacht worden. De fraaie kar van de scharensliep had ook gereedschap mee om gaten in kookpotten te dichten, of bestek tegen kermistijd van een nieuw laagje tin te voorzien.
Rijd eerst ne keer met met die karre mee
Van een conservator met als afstudeerproject het spannen van een ijzeren band rond een wiel, kan je niet anders verwachten: in het Karrenmuseum kan u dat spektakel nog geregeld gaan bekijken, een letterlijke demonstratie van ijzer smeden wanneer het heet is. Zal de ijzeren band, met een diameter die precies 1/50ste kleiner is dan het houten wiel, passen of niet? Zal het hout niet gaan branden? De wielenmaker en de smid konden hiervoor maar beter goed op elkaar ingespeeld zijn. De mogelijkheid om het dorp van onze voorouders aan het werk te zien en zelf meefeesten zoals vroeger, maakt van het Karrenmuseum niet alleen een kenniscentrum maar ook een belevenis.
Hoogtepunt elk jaar is de Ambachtendag op de laatste zondag van augustus, met de opgetrommelde klompen- en vlechtenmaker, de graan'pikkers', speculoosbak,... Het Winterfeest met rommelpotatelier, een varkensblaas waarmee de jeugd vroeger van deur tot deur ging zingen met oudjaar, en de Zomerse Zondagen rond een thema zoals dressuur van honden en paarden of demonstraties houtbewerking houden het ritme erin. De veertigste verjaardag wordt gevierd op zondag 7 augustus met onder andere een zweefmolen, highland games, een overzichtstentoonstelling, en natuurlijk rondritten met paard en kar zoals die van Blanche.
Praktische informatie
Karrenmuseum. Wandelmuseum - open: alle dagen van 10.00 tot 16.30 uur. Vrouwenloods en koetshuis - open van 1 april tot 31 oktober: zon- en feestdagen van 13.30 tot 17.00 uur of na afspraak, Moerkantsebaan 48, 2910 Essen - Tel. 03 667 73 90