Daarnaast klasseerde hij de yanda naar vorm en materiaal. Het meest gebruikte materiaal is hout. Het zijn meestal menselijke figuurtjes, nogal schematisch van vorm, in opgerichte houding, zonder duidelijke geslachtskenmerken, hoewel ze als vrouwelijk door de Mani-leden worden ervaren; zonder armen vaak en met een geprononceerde navel. Er zijn er met benen, die 'nazeze' heten. Andere die meestal in een punt uitlopen, heten 'kudu'. Net als de hele Azande-samenleving is het Mani-genootschap hiërarchisch georganiseerd. De plaatselijke groepen van ingewijde mannen en vrouwen, die onder leiding van een 'bandakpa' een soort loge vormen, zijn voor de leden in het dagelijkse leven het belangrijkst. De bandakpa bezit namens de loge enkele yanda die hij in een speciale, op een verborgen plaats opgerichte kleine hut bewaart. Het is van groot belang dat zowel de yanda als de hut goed worden verzorgd.
De beeldjes worden op bevel van de Mani-leiders gemaakt door een houtsnijder die lid is van het genootschap.
De yanda wordt ingewijd met allerlei rituelen die zich bij de hut afspelen. Het belangrijkste deel ervan vormt het brouwen van een brij uit bladen, zaden en schors, 'libele', die op het beeldje wordt gesmeerd. De yanda zijn een veruiterlijking van een onpersoonlijke macht, de drager van de kracht van de loge. De mooie vorm is niet van belang, wel de werkzaamheid als medium. De ingewijden raadplegen onder leiding van de bandakpa hun yanda, spreken haar toe, zingen haar toe met begeleiding van muziekinstrumenten, dansen en smeren vooral zichzelf en de yanda in met libele. De problemen die bij deze rituelen aan de orde komen hebben betrekking op ziekte, vruchtbaarheid, succes bij de jacht; kortom op alle zaken die het leven moeilijk en onveilig maken, zowel voor het individuele lid a!s voor de hele loge. Een effectieve yanda krijgt geschenken: kralen (blauwe zijn een speciaal teken van het genootschap), koperen ringen en vooral meer libele. Veel gebruikte yanda zijn dan ook bedekt met een grijsachtige korst.
Men heeft sterk de indruk dat het genootschap, dat rondom de eeuwwisseling lijkt te zijn ontstaan, vooral een reactie is geweest, zowel tegen de autoriteiten binnen de eigen samenleving, de Avurgurna, als tegen de blanke heersers. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het genootschap, dat na korte tijd een groot aantal ingewijden telde, goed was georganiseerd, en als een gevaarlijke 'staat in de staat' werd beschouwd, al snel werd verboden. In het geheim bleef het echter bestaan en breidde zich uit tot buiten het Azande-gebied. Dat vooral ook de missie sterk gekant was tegen deze 'secte' die door haar geslotenheid een moeilijk werkterrein was, is begrijpelijk. Eén van de paters Kruisheren die in het vicariaat Bondo werkte, schreef in 1925, vervuld van afschuw over de 'heidense' macht van de yanda en het genootschap, een boekje. Hierin staan een aantal yanda, die zij hadden 'verzameld', op een foto van een opstelling in het toenmalig Missiemuseum in een Nederlands klooster van deze paters. Uit deze verzameling kocht Prof. Van Baaren er veel later een tiental; enkele van deze staan hier afgebeeld.