Met Kunst voor das Reich schreef Geert Sels niet alleen een standaardwerk over de listige en barbaarse praktijken van nazi-Duitsland om kunst te verwerven. Hij schetst eveneens een ontluisterend portret van de Belgische kunstmarkt en de politiek.
Titanenwerk over kunstroof tijdens nazibezetting
Op zoek naar naziroofkunst uit België, zo luidt de ondertitel van het boek dat Geert Sels, journalist bij De Standaard, schreef over de kunst die tijdens de bezetting van de nazi’s verdween richting Duitsland. Daarmee wordt het boek misschien wat oneer aangedaan. Want hoewel het begon met die zoektocht, is het eindresultaat omvattender en belangwekkender dan dat.
Acht jaar lang deed Sels onderzoek, nadat hij werd getriggerd door de onthulling van het Duitse weekblad Focus over de immense collectie roofkunst die werd gevonden bij Cornelius Gurlitt, een 79-jarige nazaat van Hildebrand Gurlitt, die tijdens het naziregime de in beslag genomen Entartete Kunst handig te gelde had gemaakt. Maar toen Sels aan zijn onderzoek begon, stootte hij meteen op de eerste barrières. Zo had België wel twee databanken met mogelijk geroofde kunst, maar geen van beide was openbaar. Daar heb je niet veel aan, als onderzoeker of journalist.
Het was het vertrekpunt voor Sels om zelf op speurtocht te trekken langs archieven in Brussel en Antwerpen, maar ook Parijs, Den Haag en Koblenz. Hij neemt ons geduldig mee op zijn ontdekkingstocht. Dat geeft het boek soms het gevoel van een detective of thriller, al is het pijnlijke realiteit.
Sels’ onderzoek is uitvoerig en gedetailleerd, en soms gaat het de lezer duizelen bij zoveel namen van alle betrokkenen en alle mogelijke gestolen of in duistere omstandigheden verworven kunstwerken. Maar het is tegelijkertijd de beste illustratie van hoe secuur en georganiseerd de nazi’s te werk gingen.
Want de manier waarop de kunst werd verworven was geen ordinair geplunder. Neen, het was bewust beleid: nazi-Duitsland maakte er een punt van om kunstschatten te verwerven en zo te tonen hoe superieur de Germaanse (en aanverwante) kunst wel was. Al in de jaren dertig werd de ERR opgericht, de Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg, een interventieteam dat cultuurgoederen naar Duitsland moest overbrengen. Dat was deels uit frustratie over het vredesverdrag van Versailles na WOI, waarbij Duitsland werd verplicht om kunst af te staan als onderdeel van de herstelbetalingen. Die kunst moest worden teruggehaald en van de gelegenheid werd gebruik gemaakt om nog wat extra mee te nemen.
Zowel Adolf Hitler als Herman Göring, de tweede in rang, hadden hun mannetjes om kunst te verzamelen. In dienst van Hitler speurde Hans Posse naar kunst voor het geplande Führermuseum in Linz. Göring op zijn beurt gaf kunsthandelaar Walter Hofer het mandaat om actief kunst te verwerven. Göring gebruikte de kunstwerken als cadeautjes, onder andere.
De kunsthonger van de nazi’s zorgde ervoor dat de prijzen op de kunstmarkt voor en tijdens de oorlog grote hoogten bereikten. Daardoor sprongen veilingmeesters en kunsthandelaars mee op de kar. Sommigen onder hen deden graag zaken met de nazi’s, als het maar opbracht. De Duitsers gebruikten ondertussen verordeningen om geld en kunst van Joden en staatsvijanden in beslag te nemen, of ze intimeerden kunstverzamelaars om hun werken te verkopen, wat volgens het internationaal recht nu te boek staat als dwangverkoop.
Hoe Sels blootlegt hoe de economische collaboratie het werk van de nazi’s eenvoudiger maakte, is ontluisterend. Het schetst geen fraai beeld van de kunstmarkt ten tijde van de oorlog, waarbij geldgewin vaak voorrang kreeg op het behoud van kunst, of zelfs maar menselijkheid. Ook transportfirma’s en opslagplaatsen, waar in beslag genomen goederen van Joodse bedrijven werden gestockeerd, legden de nazi’s zelden een strobreed in de weg.
Ook de rol van de Belgische overheid wordt uitvoerig belicht en dat is evenmin een fraai beeld. Nog voor de bezetting werkte België gewillig mee aan het deporteren van Joodse burgers richting kampen in Zuid-Frankrijk. Denk maar aan het bekende verhaal van kunstschilder Felix Nussbaum, dat eerder mooi werd vastgelegd in het boek Orgelman van Mark Schaevers. Tijdens de oorlog leverden sommige overheidsdiensten en ambtenaren hand- en spandiensten aan de nazi’s, al was dat uiteraard geen officieel beleid.
Na de oorlog werden Joden die het toch was gelukt om uit de klauwen van de nazi’s te blijven alsnog door België vervolgd, omdat ze een Duits of Oostenrijks paspoort hadden. Soms kan een administratie onredelijk en onmenselijk hard zijn, omdat regeltjes al te strikt worden gevolgd.
Ook daarna blonk België niet uit in weerbaarheid, zoals het verhaal van de databanken al suggereert. Van alle bezette landen bleef België het meest passief in de pogingen om geroofde, of onterecht verworven kunst terug te halen, al waren er uiteraard wel geslaagde pogingen, zoals met het Lam Gods. Een verzachtende omstandigheid is dat veel Belgische kunst verdween via Nederland en Frankrijk, waardoor de oorsprong moeilijker te achterhalen is. Maar hier merkt Sels terecht op dat de overheden beter de handen in elkaar kunnen slaan.
Pas toen Openbaar Kunstbezit Vlaanderen in 2017 ruimte gaf aan Sels om zijn eerste bevindingen openbaar te maken, kwam er wat beweging in het politieke debat. Sels schreef toen over 78 gerecupereerde schilderijen in Belgische musea: 64 procent bleek een onduidelijke herkomst te hebben. Er volgde wel een parlementaire discussie, maar al snel werd het terug erg stil. Er is nog steeds geen toegankelijke databank, er is geen zoektocht naar de herkomst van de werken. Je vraagt je als lezer af: is het onwil, is het onkunde, of een combinatie van beide?
Het is daarom goed dat Sels met dit boek het thema actueel houdt. Zijn doortastendheid leverde een titanenwerk op. Laat het een aansporing zijn om de druk op de politiek te houden en de rechtmatige eigenaars van de roofkunst alsnog op te sporen.
Themanummer
In het extra themanummer Kunst voor das Reich verhaalde Geert Sels al in 2017 het wedervaren van 78 geroofde kunstwerken.