Eigenlijk vertoont zijn langwerpig ovaal gelaat met het tamelijk hoog voorhoofd fijn gesneden trekken, en spijt zijn verwilderde haarbos en zijn niet bijster verzorgde korte bruine baard ziet hij er eerder uit als een aristocraat dan als een plebejer. Dat zegt ongetwijfeld niets wat zijn geestesziekte betreft, maar men stelt zich gemakkelijk voor dat die, naar schatting ongeveer veertigjarige man gecultiveerd zou kunnen zijn en over een levendig verstand zou kunnen beschikken, - of beschikt hebben.
Bovendien lijkt hij vrij keurig gekleed. Om zijn hals draagt hij een wit zijden foulard waarboven de lange hoeken van zijn hemdsboord uitsteken. De rest van zijn kledij, in donkere tonen gehouden, blijft onduidelijk, maar men onderscheidt toch een groenachtige mantel met brede opslagen, die vlak onder de halsdoek een deel van zijn blijkbaar blauw fluwelen wambuis laten zien. Uiterlijk een heer dus.
En onweerstaanbaar ga ik denken aan de late zelfportretten van een genie als Vincent van Gogh, die tienmaal meer de indruk maken niet enkel een waanzinnige, maar zelfs een boef voor te stellen. En dit niet enkel wegens het haveloos plunje, waarin de grote schilder zich hulde. Hier staan wij precies voor het probleem: is er, afgezien van het vrij normaal voorkomen van de zogenaamde waanzinnige moordenaar, iets in zijn fysionomie dat aan geestelijke stoornissen doet denken?
Hij heeft ongetwijfeld een stekende blik in zijn ietwat roodomrande ogen, een blik die zich kennelijk op niets bepaalds richt, terwijl zijn gelaatsuitdrukking met de nogal hard gesloten mond, die overigens de fijn gevormde lippen geenszins verkrampt, misschien wel wat weerbarstig aandoet. Maar dat alles wijst mijns inziens niet noodzakelijk op zinsverbijstering en hier zou het natuurlijk de taak zijn van de krankzinnigenarts uit te maken in hoeverre dit wèl het geval is.
Voor het overige is, zuiver schilderkundig gezien, de 'Waanzinnige moordenaar' een fraai doek. Boven de in donkere tonen gehouden buste verheft zich tegen de insgelijks donkere, bruingrijze achtergrond, die naar boven toe iets lichter wordt, de heldere vlek van het gelaat en de halsdoek. Het zijn de enige klare partijen van het schilderij: ze vallen dus dadelijk in de blik.
Géricault was een druk bezoeker van het Louvre-museum en men vermoedt dadelijk dat het eerder de invloed is van de donker geworden portretten der oude meesters die hem zijn werk direct in doffe tonen heeft doen uitvoeren, dan dat het met de jaren de bekende museumtint zou gekregen hebben.
Wat ervan zij, merkwaardig zijn de getemperde harmonieën waaruit de subtiele schakeringen van het min of meer steenrode gelaat en het gebroken wit van boord en halsdoek helder maar zacht oplichten. De tint van het gelaat noemde ik steenrood, maar dat is wellicht niet het juiste woord, al weet men genoeg dat inzonderheid het baksteenrood heel wat schakeringen oplevert. Hier is die tint overigens lichtelijk verhevigd op rug en top van de rechte, aristocratische neus terwijl het op het voorhoofd naar fijne spelingen overgaat. Het voornaamste is dat die gelaatskleur zo natuurlijk aandoet, wat zelfs bij schilders groter wellicht dan Géricault niet altijd het geval is. Hoe dikwijls valt ze niet te zoeterig of te vulgair uit, en doet aldus afbreuk aan een voor het overige soms schitterend doek. Hier is er ik weet niet wat gedistingeerds in die gevoelig getemperde gelaatstint, een distinctie die eigenlijk alleen maar daaraan toe te schrijven is dat de schilder de juiste toon heeft weten te treffen, feilloos afgestemd op het zachte grijswit van de foulard en de donkere spelingen van de achtergrond. Het bruin van haar en baard vormt de geleidelijke overgang. In het vinden van die juiste verhoudingen ligt heel het geheim van de kunst der kleur.