In elk nummer van deze vijftigste jaargang grasduinen we in de boeiende geschiedenis van een halve eeuw Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen.
In elk nummer van deze vijftigste jaargang grasduinen we in de boeiende geschiedenis van een halve eeuw Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen.
Op 2 februari 1987 breekt brand uit in het Museum Smidt van Gelder, aan de Belgiëlei te Antwerpen. Gelukkig gaat de statige herenwoning niet in de vlammen op, maar de schade is toch aanzienlijk. De inboedel – meubels, porselein, schilderijen – van minstens drie zalen is reddeloos verloren; in de rest van het museum is er schade door rook en bluswater.
Het museum gaat uiteraard dicht, maar aan de heropening ervan wordt niet getwijfeld. Ook Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen deelt die mening. De lenteaflevering van 1996 loopt op die heugelijke gebeurtenis vooruit. In de Mededelingen, het obligate aanhangsel van elke aflevering, lezen we: “De opening van het Museum Smidt van Gelder is voorzien begin oktober 1996.” Daarom ook dit nummer dat al een voorblik biedt op het opgefrist museum. Vandaag weten wij beter: het museum is nog altijd potdicht en daarom is deze aflevering een buitenbeentje in het vijftigjarig bestaan van OKV. Wij bezoeken een museum dat er eigenlijk niet is.
“Dit nummer van Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen is opgevat als een beknopte gids en het zal vooral bij een bezoek aan het museum gebruikt kunnen worden.” Het is niet de eerste beknopte gids die OKV uitbrengt. Oorspronkelijk werd een bepaald museum aan de hand van een of meerdere artikels in een themanummer voorgesteld. In de loop van de jaren tachtig is het onderwerp meer bezoekersgericht uitgewerkt. Het is ook het tijdstip waarop van de bewuste aflevering extra-exemplaren worden gedrukt. Voorzien van een nieuwe cover worden zij in de desbetreffende musea of andere locaties te koop aangeboden. Voor het eerst worden ook anderstalige versies aangemaakt. In Antwerpen gaan de bezoekersgids van de kathedraal en die van het Rubenshuis vlot over de toonbank. Zij zijn goedkoop, rijkelijk geïllustreerd en beschikbaar in meerdere talen: Frans, Duits, Engels, Italiaans, tot het Japans toe. De formule slaat aan. Het publiek telt er graag 250 Belgische frank (€ 6,25) voor neer. Bovendien sluit dit soort publicatie goed aan bij de doelstelling van OKV, met name het ontsluiten van kunst in de openbare verzamelingen. Zoals het inleidend tekstje het al liet verstaan, wil de museumgids een hanteerbaar werkdocument zijn, voor het grootste comfort van de bezoeker. “Dit bezoek kan vrij verlopen, de zalen hoeven niet in een bepaalde volgorde bezocht te worden. Per zaal hernemen de verschillende paragrafen telkens dezelfde collecties, namelijk schilderijen en wandtapijten, meubilair, siervoorwerpen en porselein. Dankzij een pictogram is het mogelijk deze collecties snel terug te vinden in de tekst en eventueel een ‘gespecialiseerd’ bezoek te brengen, gewijd aan één of twee van deze deelverzamelingen.” De teksten van conservator Clara Vanderhenst zijn er op gericht de objecten zo exact mogelijk te beschrijven, met veel aandacht voor de situering ervan in de kunstproductie van hun tijd. Uiteraard gaat hieraan een inleiding vooraf over het gebouw zelf en over Pieter Smidt van Gelder (1878-1956), de verlichte verzamelaar, de gulle schenker.
De voorname woning met palazzo allures staat model voor de grandeur waar de Antwerpse bourgeoisie graag mee uitpakte. In 1905 werden twee bestaande panden verbouwd en van de huidige classicistische gevel voorzien. Bouwheer was Edouard Thijs (1868-1914), een vooraanstaand bankier, oprichter van de Antwerpse trammaatschappij (Compagnie Générale des Tramways d’Anvers) en een tijdlang voorzitter van de Société royale de Zoologie. Smidt van Gelder betrok vanaf 1937 het pand en liet de nodige aanpassingen uitvoeren om er zijn collectie onder te brengen. Voeg daarbij nog een dosis goede smaak en de wil om de schoonheid waarmee men zich omringd heeft met anderen te delen en het resultaat is een heerlijke museale ervaring. Denk aan de buitenlandse modellen, zoals de Frick Collection te New-York, Nissim de Camondo te Parijs, Wallace Collection te Londen, en zeker in eigen land het onvolprezen Museum van Buuren te Ukkel.
Het is natuurlijk een kwestie van schaal. Frick was een miljonair, Smidt van Gelder, de rentenierende telg uit een familie vermaarde papierfabrikanten (inderdaad het van Gelder papier). Het maakt er de collectie en het gebouw niet minder interessant om. Smidt van Gelder had een voorliefde voor de kunst van de zeventiende tot de negentiende eeuw. Hij kocht porselein van uitmuntende kwaliteit, had een goede neus om uniek meubilair op de kop te tikken, daarbij goed geholpen door grote Amsterdamse antiquairs. Bovendien bezat hij de gave om dat met smaak te etaleren.
Wat eerst een privémuseum was, louter voor het eigen esthetisch genoegen, mondde uit in een royale schenking die hem een adellijke titel opleverde.
Het is nooit echt druk geweest in het Museum Smidt van Gelder. Door zijn ligging al, aan een rondpuntje op de voorname Belgiëlei, ver van het toeristisch gewoel. Misschien ook door het ontbreken van ronkende namen, terwijl de collectie toch door specialisten hoog wordt aangeschreven.
De enige keer dat ik het museum bezocht heb was ergens in 1961. Buiten een tweetal suppoosten was er op die zonnige septembermorgen geen mens in het museum aanwezig. De overheersende indruk was er een van achttiende-eeuwse verfijndheid, zeker geen overdaad, ondanks de marmeren aankleding van de inkom en het parket in de meeste zalen. Van dat parket gesproken: het kraakte niet en lag er als nieuw bij, maar de suppoosten zaten wel te mopperen omdat een bezoekster daags voordien met haar naaldhakken weer eens een spie uit de kostbare houten vloer had losgewrikt. Vandaag zouden die zalen op vilten slofjes bezocht worden, toen kon je er nog op krassende naaldhakken paraderen.
Wie door het nummer van OKV bladert beleeft de illusie van het museum. Uit de afbeeldingen blijkt niet dat het gesloten is, het lijkt integendeel op de bezoeker te wachten. Het zijn ensembles zoals die van een opstelling ‘Chine de commande of bestellingporselein’, of een eetkamertafel rijkelijk versierd met het fijnste Brussels porselein. Het is de achttiende-eeuwse sfeer van een salonhoekje met uitgelezen meubilair, maar ook de feeërie van een Chinees tuinkamertje met spiegelwanden en exotische aankleding. Het zijn individuele stukken, zoals het uitbundig schilderij Vogelconcert van de Nederlander Melchior de Hondecoeter (1636-1695) of De vier seizoenen, vier heerlijke paneeltjes van Abel Grimmer die momenteel (en hopelijk voorlopig) in het Rubenshuis te bewonderen zijn. Een andere blikvanger is een fraai kabinet met allegorieën van de liefde geschilderd door Otto van Veen.
Het dwalen door dit virtueel museum laat naar meer hunkeren: het opsnuiven van de sfeer ter plaatse en het bewonderen van de voorwerpen zelf, in het heropend museum. De datum van oktober 1996 gaat voorbij; er zijn technische problemen. Bovendien worden aan musea andere eisen gesteld dan in de jaren vijftig toen het museum openging, ook qua veiligheid. Aan architect Stefaan Beel wordt een project gevraagd om het museum meer publieksvriendelijk te maken: cafetaria, shop, enz. De plannen worden opgemaakt, maar niet uitgevoerd.
In 2003 wordt het gebouw geklasseerd. De restauratiewerkzaamheden die dan worden aangevat brengen enkele alarmerende feiten aan het licht. Er zijn ernstige stabiliteitsproblemen. De funderingen op zandbodem voldoen niet. En erger nog, bij een vroegere verbouwing werd de dakconstructie gevaarlijk verzwakt. Wankele funderingen, een onbetrouwbaar dak; sommigen zouden het museum liever afstoten en de collecties in het Antwerps patrimonium laten opgaan. Maar de wilsbeschikking van ridder Smidt van Gelder is expliciet: het gebouw en zijn collectie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en moeten als een geheel publiek toegankelijk zijn.
Anno 2012 lijkt het doemscenario afgewenteld. Toegegeven, het gebouw ziet er niet uit, de tol van jaren leegstand. Maar de funderingen werden onder handen genomen en een algehele restauratie wordt in het vooruitzicht gesteld. Ook de plaatselijke actiegroep is optimistisch: er bestaat duidelijk een politieke wil om het museum te heropenen. “Het is een kwestie van tijd en van financiering.” Intussen werd mij verzekerd dat de tuin die conservator Clara Vanderhenst in 1996 in zijn oorspronkelijke vorm had laten heraanleggen, er goed onderhouden bij ligt. Iedereen leeft op hoop.