De portretkunst is een cultuurverschijnsel, dat in de Westerse wereld verloren gaat met de ondergang van de Romeinse oudheid en op het einde van de middeleeuwen herboren wordt. Zij blijft vooralsnog voortbestaan in de kunst en in de fotografie. Zolang de mens ervaren wordt als een entiteit met persoonlijke kenmerken, zal de behoefte blijven bestaan om zijn gelaatstrekken te fixeren. Elke generatie drukt haar eigen stijl op de weergave van het gelaat, spiegelbeeld bij uitstek van de innerlijke geaardheid van de mens. Zo kennen wij portretten waarin om de beurt het devote, het aristocratische, het zelfbewuste, het zelfvoldane, het burgerlijke en het miserabilistische karakter van de mens naar voren treedt. Een portret kan boeiend, banaal of vervelend zijn. Dat hangt in de eerste plaats af van de portrettist, van zijn waarde als mens en van zijn begaafdheid als kunstenaar.
In het begin van de 15de eeuw neemt de portretkunst in de Nederlanden een uitzonderlijke vlucht met Jan van Eyck. De kracht van zijn visueel waarnemingsvermogen, zijn scherpe intelligentie en zijn begaafdheid om aan het menselijk gelaat reliëf te geven zodat het ademend in de ruimte komt te staan is een innovatie zonder voorgaande. Aan zijn geniale portretkunst zijn ten minste vijfhonderd jaar schilderkunst schatplichtig.
Naast Jan van Eyck verschijnt Rogier van der Weyden, anders geaard en besnaard dan zijn oudere tijdgenoot. De ijskoude gloed waarmee Jan van Eyck de werkelijkheid uitdiept om er de geestelijke waarde van te doorpeilen ligt hem niet.