Roger Raveel werd op 15 juli 1921 geboren te Machelen aan de Leie, waar hij nog woonachtig is en een atelier heeft ingericht in een oude klas van de gemeenteschool. Hij studeerde tot 1942 aan de academie te Deinze, waar hij thans leraar is, en voltooide zijn studie aan de academie te Gent.
Deze biografie is betekenisvol voor de antiromantische levenswijze van Raveel en de groei van zijn werk dat thematisch bepaald is door het milieu. Indien elk thema uit zijn omgeving stamt (Raveel zou verduidelijken 'uit het leven'), wordt hij nochtans nooit door deze werkelijkheid getiranniseerd. Sinds 1948 ondekt men in elk werk van Raveel een zeer persoonlijke visie, die zelfs het aanvaarden van zijn kunst bemoeilijkt heeft; zij strookte immers nooit met een schools verwantschap en verstarde nimmer in een formalistisch cliché.
Indien we terugdenken aan de eerste tentoonstelling van Raveel in 1954, herinneren we ons figuratieve werken gekenmerkt door een eenvoudige beeldtaal. Meestal waren het personages, die niet psychologisch benaderd werden, doch geïndividualiseerd door zekere vormelijke en picturale kenmerken en gesitueerd waren in het levensmilieu van de kunstenaar, bv. man met pet in een groententuin afgesloten door betonplaten, een man met kat of met een boompje en een karretje op fietswielen, vrouw aan het venster, kortom een reeks artistieke rekwisieten waarmede veel kunstenaars zich zouden opsluiten in een intimistische evocatie der dagelijkse werkelijkheid. Voor Raveel zijn het integendeel zoveel vertrouwde dingen, die hem vrij spel en buigzaamheid waarborgen bij de opbouw van het werk. Ontdaan van hun lokale sfeer, betrekt Raveel die dingen in een experimenteel zoeken naar hun onderlinge verhouding uitgedrukt in een universele taal.
Deze vroege kunst van Raveel is verwant aan Léger, door haar archaïsche en duidelijke vormgeving, haar voorliefde voor wit en helle kleuren, haar evenwicht en ruimtelijk gevoel, haar psychologische anonimiteit, haar positieve en anti-emotionele benadering van de werkelijkheid. Zij herinnert eveneens aan Brusselmans wat de summiere vormgeving, de compositorische bekommernis en de structuur van het werk betreft. Ook door Mondriaan werd Raveel toen sterk geboeid. Doch hij voelde zich volledig vreemd tegenover de moderniteit van Léger, het kubisme van Léger en Brusselmans, en de afwezigheid der verschijningsvormen van de werkelijkheid bij Mondriaan. Hoofdzaak was en is nog steeds voor Raveel het zoeken naar de verhouding der dingen onderling en het scheppen van een ruimte waardoor de kijker betrokken wordt bij het schilderij of het schilderij zijn omgeving aantast.
Na 1955 streeft Raveel naar een abstracte uitdrukking waarin het licht en de lichtverwekkende functie van de kleur hoofdzaak worden. De kunstenaar doorloopt deze abstracte periode terwijl zich in de Angelsaksische landen essentiële wijzigingen voordoen, o.m. de combine-paintings van Rauschenberg (1954) en de Pop-Art. Deze omwenteling is zo grondig, dat wat bv. te Charleroi in 1958 werd voorgesteld als kunst van de 21e eeuw, met nadruk op lyrische abstractie en action-painting, nu voor een aanzienlijk deel kunst van het verleden schijnt. (Interview, 5e wiel, 1962, nr 2). Voor de zoveelste maal verschalkte de kunst de profeten.
In de zomer van 1962 bezocht Raveel de tentoonstelling Rauschenberg te Bern. 'Hij boeide mij erg. Hij maakt schilderijen met voorwerpen die eraan gehecht zijn.