kan aanleiding geweest zijn voor Pieter Quast twee schilderijen te maken met 'Brutus als zot voor Tarquinius' tot onderwerp. Beide schilderijen hangen in het Amsterdamse Toneelmuseum; één van deze werken, in bruikleen van het Mauritshuis, is gedateerd 1643.
Pieter Quast (1606-1647), ook wel de Hollandse Callot genoemd (Callot was een Franse graficus uit het begin van de zeventiende eeuw), schilderde meestal genretaferelen, boerengezelschappen op de manier van Ostade, Brouwer en Van der Venne, met groteske, karikatuurachtige, alledaagse figuren.
Wat is er op het hier afgebeelde (niet gedateerde) schilderij eigenlijk te zien ? Het thuishoren in het Toneelmuseum is niet de enige reden die doet vermoeden dat het hier om toneel gaat. Ook de geïmproviseerde ruimte, de dieptewerking als gevolg van drie duidelijk te onderscheiden plans, met ieder hun eigen belichting, het gedrapeerde achterdoek, het opgenomen voordoek, het beeld in de nis op de achtergrond (waarschijnlijk wel een herkenningsteken voor de toenmalige schouwburgbezoeker), maakt het feit dat men hier met een vorm van toneel te maken heeft vrij aannemelijk.
Verder zien we een uitgekiende compositie van mensen en mensjes duidelijk frontaal gericht naar de kijker in de zaal, de beschouwer van het schilderij. Het zo verkregen tableau vivant, het gebeuren op het schilderij, paste overigens geheel in het rederijkerspatroon van die dagen. Deze opstelling maakt duidelijk dat het in geen geval om de naturalistische verbeelding van een speelscène gaat. De twee dragende figuren zouden rechtstandig uitgroeien tot reuzen in vergelijking tot de overige personen. Terwille van de compositie is er nog meer geweld aan de proporties en verhoudingen van deze mensen gedaan. Eén geheel been van de meest rechtse figuur bijvoorbeeld is gelijk aan het onderbeen van zijn buurman.
Deze vertooning op een toneel wordt tenslotte 'gestoffeerd' met links Koning Tarquinius en zijn hovelingen op een balkon en rechts een begeleidend orkestje. Hoewel de koning en zijn gevolg in hun 'loge' eigenlijk het publiek vormen, wordt er duidelijk voor derden, n.l. de beschouwers van het schilderij gespeeld. Men kan zich bij het bekijken van het schilderij veel vragen stellen: waaruit bestond Quast zijn opdracht ? Moest hij een Brutus als zot voor Tarquinius schilderen, of moest hij (vijftien jaar oud toen de oorlog hervat werd, en één jaar voor de vrede van Munster gestorven), als tijdsbeeld een onderdrukt volk uitbeelden, waarbij het voorbeeld van Tarquinius, bekend van Visschers prent, voor hem het synoniem van onderdrukken betekende ?
Zeker is dat ons vertrouwde streven naar originaliteit in de kunst in die tijd niet bestond. Men kende niets anders dan de gebondenheid aan een gegeven structuur. Steeds werden bekende thema's ingepast in nieuwe situaties, niet zelden ge-ent op de klassieken.
De veronderstelling dat Quast een latere uitvoering van Hoofts 'vertooningen', ditmaal in de in 1617 door Samuel Coster opgerichte schouwburg, tot voorbeeld heeft gediend, lijkt vrijwel uitgesloten. Er zijn slechts weinig gevallen bekend waarbij duidelijk sprake is van directe beïnvloeding van een toneelvoorstelling op de schilderkunst.
Wat ook het uitgangspunt voor Quast geweest is, hij heeft een zeer vrije, gefantaseerde, sarcastisch aandoende voorstelling geschilderd welke doet denken aan de tweede vertooning op de eerder genoemde prent van Visscher. De overheersende spottende bedoeling bestaat hieruit dat Brutus, duidelijk de zot uithangende, de koning een spiegel voorhoudt in zijn rol van vertrapper des volks, terwijl dezelfde Brutus, na Tarquinius onttroond en verjaagd te hebben, als eerste consul van de republiek zal triomferen. Ook Shakespeare in zijn Rape of Lucretia uit 1594 verhaalt hierover in deze zin. Het andere, uit 1643 daterende schilderij is rustiger en minder kleurig van opzet.
De koning en de zijnen staan midden achter op een balkon, de muziek wordt gemaakt door de vertrapten zelf en met uitzondering van Brutus zijn de menselijke proporties ten opzichte van elkaar hier iets normaler. De omgeving vertoont meer architectuur die aan de toenmalige schouwburg doet denken. Het jongetje links en de oude man rechts vertegenwoordigen respectievelijk het Burgerweeshuis en het Oudemannenhuis. Een deel van de opbrengst der voorstellingen kwam namelijk ten goede aan deze instellingen.
Tot slot is het misschien goed even stil te staan bij de manier waarop het hier afgebeelde schilderij compositorisch is gerealiseerd.