De laatste tijd manifesteert zich in de beeldende kunst heel duidelijk een verschijnsel dat in de twintigste eeuw al voortdurend latent aanwezig is geweest: de neiging tot introspectie. Voor opvallend veel hedendaagse kunstenaars is de aanleiding voor datgene wat ze maken niet meer buiten, maar in de kunst zelf gelegen. In plaats van zich te baseren op hun verbeelding of op hun rechtstreekse waarneming van de werkelijkheid, kiezen zij tot uitgangspunt de vorm waarin verbeelding en werkelijkheid al eerder zijn weergegeven. Zij onderwerpen in hun werk dus de beeldende kunst aan een inwendig onderzoek; met andere woorden, ze maken kunst over kunst.
Dat heeft het er voor het publiek waarschijnlijk niet gemakkelijker op gemaakt om hedendaagse kunst te begrijpen en te waarderen. De onervaren toeschouwer kan op dergelijke kunst waarschijnlijk geen vat krijgen, en ook de toeschouwer die gewend is met kunst om te gaan, maar dan kunst met veel relaties 'naar buiten', en die zijn oordeel mede op die externe relaties baseert, zal moeite hebben om aanknopingspunten te vinden in kunst met een overwegend introspectief karakter. Hij komt niet ver wanneer hij criteria hanteert die verband houden met bijvoorbeeld de mate van herkenbaarheid van een voorstelling, of met de hechtheid van de compositie of de rijkdom van de kleur in een schilderij. In plaats daarvan moet de toeschouwer oordelen over de betekenis van een idee en van de wijze waarop het wordt overgedragen in de verschijningsvorm van het kunstwerk.
Een van de belangrijkste kunstenaars in Nederland die zich bezig houdt met wat ik introspectieve kunst heb genoemd, is Pieter Engels. Hij doet dat al geruime tijd: zijn werk vanaf ongeveer 1962/1963 is een doorlopend commentaar op het verschijnsel beeldende kunst en wat daar zoal mee samenhangt. Met werk bedoel ik in dit geval niet alleen het beeldende werk van Pieter Engels, maar ook wat hij schrijft, zegt en doet. Dat zijn bij hem niet te scheiden categorieën; het zijn in principe even belangrijke, elkaar aanvullende uitingen van zijn kunstenaarschap.
De middelen waarmee Engels in de loop der jaren de beeldende kunst heeft becommentarieerd mogen heel verschillend zijn, toch staan in zijn hele werk mijns inziens twee, aan elkaar verwante problemen centraal: