Het heeft lang geduurd en er is veel studiewerk nodig geweest om Pieter Coecke van Aelst een eigen plaats te geven in onze kunst van de zestiende eeuw. Over zijn leven weet men niet zo veel. Hij is geboren in 1502 in Aalst, zo staat op zijn grafsteen, en is op twintigjarige leeftijd burger van Antwerpen. Op zijn vijfentwintigste is hij vrijmeester in het Sint-Lucasgilde en weduwnaar. In 1533 verblijft hij enige tijd in Turkije. Een jaar later wordt de voltooide tapijtreeks Het leven van de heilige Paulus geleverd aan Frans I van Frankrijk. En in 1536 die met De zeven hoofdzonden aan Hendrik VIII van Engeland. Dat is zijn core business. Maar hij ontwerpt ook glasramen en schildert. In 1540 publiceert hij, in het Nederlands, Vitruvius’ De Architectura en een architectuurtraktaat van Sebastiano Serlio. Hij blijft architectuurboeken publiceren, ook in het Frans en het Duits. Hij wordt vermeld als hofschilder van Maria van Hongarije en Karel V, maar overlijdt al op 48-jarige leeftijd (zijn tijdgenoot Michel Coxcie leefde veertig jaar langer). Na zijn dood in 1550, huwt Mayken, een dochter uit zijn laatste huwelijk, met Pieter Brueghel I. Zijn weduwe, Mayken Verhulst, publiceert Zeden en gewoonten van de Turken in 1553 en boeken over architectuur. In Coeckes korte, zeer gevulde leven staat de paneelschilderkunst niet op de eerste plaats en dat verklaart wellicht waarom het zo lang geduurd heeft eer hij bij ons de nodige aandacht kreeg. Gelukkig wordt die hier bestudeerd door Maryan Ainsworth (bekend ook door haar Petrus Christus: Renaissance Master of Bruges, Ludion).
Pieter Coecke van Aelst - In volle glorie
In dit boek over Pieter Coecke van Aelst hebben een knappe ploeg van vier specialisten Vlaamse kunst van het Metropolitan Museum in New York en negen externe medewerkers volledigheid nagestreefd – een lovenswaardig initiatief – en lessen getrokken uit het recente onderzoek. Het ligt niet voor de hand het werk van een ontwerper van tapijten – dus de maker van de basistekeningen – vier eeuwen later tot zijn recht te laten komen. Er is om te beginnen al enorm veel verdwenen, ontwerptekeningen en tapijten (ook al om het erin verwerkte goud en zilver te recupereren). Een wandtapijt is het product van een bedrijf waarin ondernemingszin en vele ambachtslui een rol spelen. Copyright bestond niet. Dat maakt het niet eenvoudiger. Coecke had dan nog de gewoonte bepaalde delen te ‘retoucheren’ toen het nog kon, via kleinere tekeningen die hij soms later nog afwerkte.
Reeksen wandtapijten waren toen het ultieme (en zeer dure) prestigeobject, waarmee de hoogste adel in Europa graag pronkte. De aristocratische top leefde trouwens in kamers en zalen ‘bemeubeld’ met wandtapijten. Vandaar ook de vele mythologische en bijbelse onderwerpen die een haast goddelijk status uitstraalden. Het spreekt vanzelf dat de ontwerper deze cultuur grondig moest beheersen. Coecke was waarschijnlijk een zeer gecultiveerd kunstenaar.
Zijn reis naar Constantinopel, waar hij Turks leerde, is daar een element van. Bij zijn terugkeer bezocht hij Italië en maakte daar vermoedelijk kennis met renaissancekunstenaars. Hij begreep genoeg Latijn en Italiaans om boeken over architectuur uit te geven, in verschillende andere talen. Zijn vroege dood belette hem zijn Turkse reis te publiceren – en misschien van commentaar te voorzien – het blijft zo al een fascinerend document voor het contact van Europa met de Ottomaanse beschaving. De filiatie Coecke – Brueghel anderzijds is een deel van de ruggengraat van de Vlaamse kunst.
Dit prachtige en lijvige boek met een voorbeeldig wetenschappelijk apparaat, en de tentoonstelling in New York, halen Coecke niet alleen uit de schaduw, maar plaatsen hem waar hij thuishoort, aan de top.
Boeken
In volle glorie
Pieter Coecke van Aelst, Schilder, tekenaar en tapijtontwerpen in de noordelijke renaissance
Elisabeth A.H. Clyland i.s.m. Maryan Ainsworth, Stijn Alsteens en Nadine M. Orenstein
412 blz., 30 x 24,5 cm Hardcover met stofomslag - ISBN 9789462300545 - 99,95 euro - Mercatorfonds - The Metropolitan Museum of Art