Ons openbaar kunstbezit heeft in zijn collecties niet veel werk van Pierre Bonnard, maar het bezit toch een heel karakteristiek schilderij, waarin deze kunstenaar ten voeten uit getekend is. Het gaat niet om een zelfportret. 'Naakt in tegenlicht' uit het museum van Brussel laat echter Pierre Bonnard beter kennen dan een zelfportret. Op het einde van zijn leven heeft Bonnard enkele portretten van zichzelf gemaakt. Hij behandelde die als waren het portretten van vreemden : Bonnard schildert Bonnard, zoals hij vrouwen, kinderen, honden in de straten van Parijs, of zoals hij een bloementuil of een landschap schildert. Hij ontdekt pas dat hij bestaat als hij zichzelf in een spiegel ontmoet, als hij geconfronteerd wordt met zijn eigen uitwendige verschijning.
Die uitwendige verschijning is voor hem het mysterie. Zoals al zijn andere schilderijen, zijn ook zijn zelfportretten niets anders dan een schroomvol aftasten van een wereld die hij met zijn oog waarneemt. Hij denkt over die wereld niet na, hij reageert er niet op, hij wil er niet in doordringen en er zich evenmin aan opdringen. Hij wil alleen maar voor zichzelf het mysterie aanwezig stellen. En waar is dit mysterie van het zinnelijke bestaan directer te ervaren dan in het lichaam van de vrouw ? De vrouw is dan ook het thema bij uitstek van Bonnards schilderkunst. Wanneer men de plaats van de vrouw in het werk van Bonnard begrepen heeft, heeft men Bonnard zelf begrepen. Alles wat hij schildert, wordt naar de vrouw teruggebracht. Overal is er de vrouw in aanwezig. Daarin is Bonnard ongetwijfeld een kind van zijn tijd ; de jaren rond negentienhonderd, toen de emancipatie van de vrouw een feit werd. Het zou echter verkeerd zijn, de vrouw van Bonnard alleen maar in dit perspectief te zien. Met emancipatie heeft ze niet zo heel veel te maken. Ze heeft met geschiedenis, de grote geschiedenis, geen uitstaans. Voor Bonnard is de vrouw natuur. Geen luxe-voorwerp, geen passie-object, geen verboden vrucht, geen mannequin. In geen enkele richting wordt ze met betekenis overladen. Ze is eenvoudig een zinnelijk lichaam, een leven, een natuur, volkomen in zichzelf bestaand, zelfvoldaan. Ze is overigens alleen maar met zichzelf bezig, zich kledend, zich tooiend, zich parfumerend, en het liefst van al nog badend in het water en in het licht.
Het interieur waarin de vrouw zich bevindt is haar wereld, een verlenging van haar lichaam. Men kan er haar nauwelijks van onderscheiden. Zij behoort tot het interieur zoals het interieur haar toebehoort. Het interieur schildert Bonnard dan ook zoals een lichaam. Het heeft evenveel belang, het is evenzeer natuur, even intens van leven, even mysterieus en ondoorgrondelijk, even zinnelijk. Hij komt er nooit toe het in scherpe, definitieve trekken vast te leggen. Schilderen is voor Bonnard het exploreren van de rijkdom van de waarneming. En die is nooit volledig uitgeput.