Het Museum aan de Stroom (MAS) opent zijn deuren en doet dat met het verzamelde puikje van de Antwerpse kunstcollectie. Men brengt niet gratuit topstukken bijeen, een ambitieus concept zet het 'beelddenken' uiteen.
Openingstentoonstelling van het MAS - Het verhaal van vijf eeuwen beeld
De mens is een voyeur
Het MAS heeft zichzelf opgelegd om iets over Antwerpen te vertellen en om met dat verhaal tegelijkertijd een stukje wereldgeschiedenis te ontvouwen. Via de Noordzee, via haven en Schelde spoelden beelden aan, of ze begonnen langs diezelfde waterweg aan een lange reis. Kennis werd door de Officina Plantiniana naar alle uithoeken verspreid. In hun Wunderkammer borgen collectioneurs, nieuwsgierig naar de wereld, artificialia en naturalia op. Onderzoekende geesten, maar ook mannen die hun angsten bedwongen door hun onwetendheid in te perken. Toentertijd had men nog redenen om bang te zijn. Wat wist men over de wereld? Het Amerikaanse continent was pas ontdekt.
Eind september 1563 trok de olifant Emanuel, geflankeerd door een haag van kijkgrage Antwerpenaren, door de Scheldestad. Een vlugschrift dat als een krant avant la lettre de waan van de dag snel communiceerde, laat een natuurgetrouwe olifant zien. Bij een gebeurtenis hoort een beeld, een captatie als bewijsmateriaal. De mens is een onverbeterlijke voyeur.
Beeldgrammatica
Met het neologisme 'beelddenken' willen de makers van de tentoonstelling ons diets maken dat de taal van het beeld aan een eigen grammatica, met eigen regels, beantwoordt. Het beeld is geschiedkundig gezien in een concurrentiestrijd met het woord verwikkeld, maar evenaart niettemin het belang van het begripsmatige en linguïstische. Het gezichtsvermogen van de mens is zo bepalend en in biologische zin zo'n determinerende factor, dat het vreemd is dat we over de taal beter ingelicht lijken dan over de visuele perceptie. We kunnen wel collectief opperen dat iemand of iets beoordelen aan de hand van uiterlijke kenmerken een oppervlakkige en weinig verheffende zaak is, het houdt niettegenstaande een misvattende en geringschattende beoordeling van ons visueel vermogen in. Oordelen doen we over het algemeen met de ogen, veroordelen met de tong.
Bij wie kunnen we beter terecht om iets over beeldcultuur te weten te komen dan bij hen die er hun beroep, hun core business van gemaakt hebben: beeldend kunstenaars. Visuele intelligentie, daar draait het onder andere om. Kunnen we het dan nog over 'beelddenken' hebben? Of liever een instinct voor het beeldende?
Jan Van Eyck (ca.1390-1441) slaagde er met een ongezien aantal glacislagen misschien wel als eerste in om een stukje van het levensvuur van de geportretteerde te ontfutselen en er zijn kleine beeltenissen mee te bestuiven. Kijk maar naar diens Portret van Jan de Leeuw in het Kunsthistorisches Museum in Wenen. Een enorm inzicht in het driedimensionale, een feilloze beheersing van de beeldhouwtechniek en een onwankelbaar gevoel voor evenwicht stelden Michelangelo (1475-1564) in staat om een van 's werelds meest overrompelende kunstwerken, de David in de Galleria dell' Accademia in Firenze, te maken. Of kijken we naar Zonder titel (Cari & Julie) van David Claerbout (1969) waarin met een minimum aan middelen de beschouwer medeplichtig wordt aan iets dat hij niet begrijpt: een onbekende wereld met een unheimische spanning. Poëzie en een feilloos gevoel voor esthetiek zijn kenmerken van een knap kunstenaar.
Grootdistribiteur van beelden
De hypothese achter de expo Beelddenken luidt: het uniekste wat Antwerpen te bieden heeft, is een inzicht in de functie van het beeld. Antwerpen zag vanaf de zestiende eeuw een vrije kunstmarkt ontstaan. Motors achter die opgang waren de demografie en de economie, met een haven zonder gelijke. In 1568 bedroeg de populatie van de stad 105.000 inwoners, meer dan een verdubbeling in nog geen honderd jaar. Enkel Parijs deed ten noorden van de Alpen nog beter.
Via de haven werden schilderijen, gesneden retabels, drukwerk, kabinetten en andere luxeproducten geëxporteerd. De Antwerpse kunstmarkt boomde en ook de middenklasse kon zich nu kunststukken veroorloven. De opgedreven kunstproductie en een gelijk gebleven levensstandaard waren daar debet aan. Kunst werd betaalbaar voor velen, een commercieel product zoals we het nu kennen. Serieproductie en canvassen van middelmatige kwaliteit maakten de scherpe prijzen mogelijk. Voor het eerst speculeerden kunstenaars en produceerden werken die niet door een opdrachtgever besteld waren.
Koersbepalend was mede de mechanische uitvinding van de boekdrukkunst rond 1450 en het gebruik van de prentkunst. De drukkerij van Plantijn was vanaf de zestiende eeuw de zogenaamde Google van zijn tijd en Antwerpen een grootdistributeur van beelden. Het gemanipuleerde beeld, de grote oplage middels serieproductie en etsen en gravures die in veelvoud gereproduceerd werden, zorgden voor een verspreiding van woord en beeld en een effect dat amper te overschatten valt. Het betekende een commercialisering van het beeld. Men stelt dat de massamedia van vandaag onder meer in het zestiende-eeuwse Antwerpen hun foetale oorsprong vinden.
Kan men dergelijk ambitieus beeldverhaal in een expo gieten? Kan men er niet beter een duidende tekst rond neerpennen, dan Antwerpse kunstschatten te tonen die in principe slechts illustratief zijn, maar die het verhaal zelf niet kunnen navertellen? Daarenboven moet oude kunst aan nieuwe kunst vastgehecht worden. Peter Paul Rubens aan Luc Tuymans linken is een moeizame, artificiële oefening.
De veelheid aan beelden problematiseert de originaliteit. Hebben kunstenaars van nu moeite om origineel uit de hoek te komen, dan is dat mede te wijten aan de onnavolgbare verspreiding van het beeld. We zijn met andere woorden collectief te goed op de hoogte van de kunstgeschiedenis en worden tegelijkertijd om het hoofd geslagen met foto, film en reclame. Nooit is onze cultuur meer op het visuele gespitst geweest. De beeldmarkt is verzadigd.
Een Antwerps verhaal?
Is wat men in het MAS presenteert een exclusief Antwerps verhaal? Er zijn heus wat historische kunstcentra die ons iets leren over de wetmatigheden van het 'beelddenken'. We denken aan de beeldproductie van het oude Griekenland in de vijfde eeuw voor Christus, en de enorme invloed op de Romeinse beeldcultuur en de verspreiding ervan over de rest van Europa. Een voorbeeld is het klassieke schoonheidsideaal en ideale proporties die opgepikt werden tijdens de humanistische renaissance. Moet men daarenboven over een collectief verhaal spreken? Wat met het belang van individuen in de kunst en de geschiedenis: Van Eyck, Van der Weyden, Da Messina, Bruegel, Rubens, Plantijn?
Hoe persoonlijk zijn de kroegscènes met brallerige boeren en nachtbrakers van Adriaen Brouwer (1605/6-1638) niet? Men verweeft het verhaal van de stad Antwerpen met de wereld, maar waar had Antwerpen zonder de Brugse primitieven gestaan? In de vijftiende eeuw waren de beelden die in Brugge gemaakt werden bepalend. De olieverftechniek en het realisme zouden lang de voedingsbodem voor de kunst blijven. Het verhaal van Antwerpen is ook een verhaal van economische hoogconjunctuur. Wat als het Zwin niet verzand was?
Overlevingsinstincten bepalen de koers van de wereld: zichzelf voortplanten door succesvol te zijn, door schilderijen te vervaardigen bijvoorbeeld, of door te zingen zoals Caruso. Het vrijwaren van een machtspositie is nog zo'n diepgewortelde drijfveer.
Toen Gutenberg rond 1450 met de mechaniek kwam aanzetten om letters te drukken, deed hij een van de invloedrijkste ontdekkingen in de geschiedenis van de mensheid. Samen met de prentkunst had dit procédé van reproductie gevolgen voor de kunst, maar diende in de eerste plaats andere belangen. De oplage van bijbels met de enige juiste leer, gepredikt door de contrareformatie, werd drastisch opgetrokken. Aan de andere kant van het gelovig spectrum liet men een tegenstrijdige kennisleer verspreiden.
De manipulatie van beeld en woord zijn belangrijke schakels in het 'beelddenken'. Over een imago moet men waken. Kijken we maar naar de geraffineerde verwijzingen in Portret van een man met een munt van Hans Memling (ca. 1433-1494). Een sestertie met de beeltenis van Nero, twee laurierblaadjes, een ooievaar hoog in het zwerk en knobbelzwanen in een waterpartij. Is het de kunstverzamelaar en patriciër Bernardo Bembo (1433-1519)? Een man van stand, daar hoeven we niet aan te twijfelen. Bijna alles is heden ondergeschikt aan het visuele, het imago of de uiterlijke etiquette. Het momentum dat Antwerpen rond de productie en verspreiding van beelden creëerde, heeft onze geglobaliseerdë woekercultuur rond beelden mede aangewakkerd.
Tentoonstelling
Meesterwerken in het MAS. Vijf eeuwen beeld in Antwerpen. Nog tot 30 december 2012. MAS, Antwerpen