Dit wordt zomaar wat mijmeren over glas. Over het materiaal 'glas' en over drie, tamelijk willekeurig gekozen voorwerpen die uit dat materiaal vervaardigd zijn.
Het mag geen kunstbeschouwing worden in de geijkte of historische zin van het woord. Dat mag niet, omdat de werkstof 'glas' én deze drie voorwerpen te dwingend uitnodigen tot een gewone, alledaagse en ongedwongen benadering. En dat mag ook niet, omdat, geloof ik, het waarachtige levensgevoel in de huidige tijd niet meer gebaat is met de verouderde kunsthistorische en modieus kunstcritische interpretaties die zulke onwezenlijke afstanden scheppen tussen de mens en wat men 'kunst' pleegt te noemen.
Het gaat om een flesje en twee vazen in glas. Het flesje, zo weten de geleerden ons mee te delen, werd te Antwerpen gemaakt in de zeventiende eeuw. Door wie?, is een vraag die onbeantwoord moet blijven en dat lijkt me heus niet erg. De vazen dateren respectievelijk uit 1931 en 1932 en ze werden ontworpen in de glasfabriek Leerdam door de Nederlandse meester Andries Dirk Copier, maar wie nu aan deze data en die naam belang gaat hechten, zit al op een verkeerd spoor.
Wat kan ons het 'waar', het 'wanneer' en het 'wie' schelen als we tot ontmoeting komen met zulke eenvoudige, vriendelijke en mooie en gewone voorwerpen? Volstaat het niet dat we met het oog, en zo mogelijk met de hand, kunnen waarnemen dat in zogenaamd banale gebruiksobjecten zoals een fles of een vaas die innigste levensaandoening en de rijkste scheppingskracht aanwezig kunnen worden?