Bernhard Ridderbos, docent aan de Rijksuniversiteit Groningen, legt zich al meer dan drie decennia toe op de studie van de kunst uit de Bourgondische Nederlanden. In 1995 publiceerde hij met enkele collega’s het belangrijke Om iets te weten van de oude meesters: De Vlaamse primitieven – herontdekking, waardering en onderzoek. Daarin worden subdisciplines van de kunstwetenschap exemplarisch beschreven: historiografie, onderzoeksresultaten en persoonlijke inzichten. Een must voor iedereen – leek en specialist – die enige affiniteit met de zogenaamde Vlaamse primitieven voelt. Laat ik maar met de deur in huis vallen: dat gaat ook op voor Ridderbos’ laatste boek. Wat zeven kunsthistorici in 1995 klaarspeelden, doet Ridderbos nu in zekere zin solo. Het is een herneming, maar uitgebreider en anders van opzet. De kunst zelf staat centraal, niet de kunstwetenschappelijke discipline.
De bibliografie van de kunst uit de Bourgondische Nederlanden bulkt van de gespecialiseerde deelstudies. Myriaden feiten en plausibele en minder plausibele hypotheses. Bundelen we die literatuur, dan blijken er sinds het begin van de negentiende eeuw bergen werk verzet te zijn. Dan blijkt ook hoe ingewikkeld het is om leven en werk van de beste Vroegnederlandse schilders te reconstrueren, of hoe fragmentarisch de kennis anno 2015 nog altijd is. Dat versplinterde karakter werkt intrigerend en confronterend. Ridderbos interesseert zich voor de artistieke expressie: de vormelijke kant van kunst die in verbinding staat tot de inhoud en de functie. Het is die intrinsieke belangstelling die hem tot dit synthetiserende werk heeft gebracht. Je ziet het een dendrochronoloog niet meteen doen.