Het boek dat zich globaal als een tweeluik aandient, geeft ons voor het eerst een vrij goed overzicht van Donas' levensloop. En deze is allesbehalve banaal te noemen. De strijd die zij als burgermansdochter tegen haar familie moet voeren om haar kunstenaarstalent tot ontplooiing te laten komen, is de rode draad van haar jonge jaren. Zo moet zij zelfs met hangende pootjes de familiekring opnieuw vervoegen na haar kubistisch avontuur te Parijs. Haar atelier, 26 rue du Départ te Montparnasse, laat zij over aan Piet Mondriaan. Zij heeft dan een tijdje met de crème de la crème van de avant-garde meegedraaid, maar niemand weet het, zeker in Antwerpen niet. Paul van Ostaijen die zich in Vlaanderen als de kenner bij uitstek van het kubisme opwerpt, is niet te beroerd om te verklaren dat hij die Tour d'Onasky niet kent. Als Michel Seuphor haar werk in het tijdschrift De Stijl ziet staan, denkt hij met de zoveelste flauwe grap van Theo van Doesburg te maken te hebben. Wie is die kunstenaar die signeert met Tour Donas, Tour d'Onasky of gewoonweg Donas, maar nooit met Marthe Donas? Het is het drama waarmee zij worstelt: zij is een vrouw in de machowereld van de avant-garde. Het had nog eens een emancipatorisch gevecht gevraagd om de erkenning als vrouw af te dwingen. Om die dubbele strijd te voeren, voelde zij zich niet sterk genoeg. Nog een kwaal waarmee vrouwelijke kunstenaars opgezadeld zitten: in 1927 moet zij omwille van huishoudelijke beslommeringen het schilderen opgeven. Die onderbreking duurt twintig jaar. Deze tweede periode is totnogtoe zo mogelijk nog minder gedocumenteerd geweest dan de eerste. Met plezier ontdekken wij dus een kunstenares die haar eigen weg zoekt in een volledig vernieuwd artistiek landschap. Zij schuwt stijlbreuken noch eigenzinnige experimenten, zoals het gebruik van stukken mousse, als levendige kleuraccenten in abstracte composities.
Aan ontdekkingen dus geen gebrek. De stilistische duiding van dit veelzijdig werk is het onderwerp van het tweede luik van deze studie. Spijtig genoeg lijkt de auteur hier wat overdonderd door haar onderwerp . Toegegeven, Donas werkte in één der meest dynamische periodes van de Westerse kunstontwikkeling en Kristien Boon wil ons die bewegingen allemaal duidelijk situeren, maar hierdoor verliest zij de eigen evolutie van Donas te veel uit het oog. Donas eet van verschillende walletjes, haar werk evolueert met een razende vaart. Telkens zij weer nieuwe ontmoetingen doet, is dat afleesbaar in haar oeuvre, niet als slaafse navolging, maar als een verrijking van haar artistiek idioom.
Meer nog dan door de tekst worden wij op dit punt door de vormgeving van het boek in de steek gelaten. Aan reproducties van werken is er zeker geen gebrek, maar alles staat behoorlijk door elkaar. Dit is slechts ten dele te wijten aan de tweetaligheid van het boek die ervoor zorgt dat het verhaal hoofdstuk per hoofdstuk tweemaal achter elkaar verteld en op gelijkwaardige wijze dient geïllustreerd te worden. In deze omstandigheden is het haast onbegonnen werk om het werk in zijn chronologische samenhang te overlopen. Dit zou nochtans een boeiende, en naar mijn gevoel onontbeerlijke, oefening kunnen zijn. Donas is een rusteloze zoeker die zeer divers werk gebracht heeft, maar haar stijldiversiteit nooit als dusdanig geëtaleerd heeft. Wellicht dacht zij er gewoon niet aan. Die houding wordt treffend geïllustreerd door een ronduit schitterend zelfportret uit 1920, waarin zij zichzelf, met een achttiende-eeuws aandoende verfijning, als een jonge melancholische vrouw voor haar schildersezel uitbeeldt. Op datzelfde tijdstip staat haar abstract werk in tijdschriften als De Stijl en Der Sturm. De evolutie van haar stillevens verdient een volledige studie, ook zo haar tekeningen, haar materiegebruik, de allereerste werken van haar tweede creatieve periode, maar dat is allemaal voor later. Het boek sluit af met een korte, erg levendige getuigenis van de dochter van de kunstenares en met een verdiende groet aan Maurits Bilcke (1913-1993), onvermoeibare propagandist van het werk van Marthe Donas.