Handgeschreven boeken zijn als een mentale wandeling door de tijd. Een kijk in de breinen van meer dan zeven eeuwen geleden. Veertig van de mooiste verluchte manuscripten van het Antwerpse Museum Plantin-Moretus verklappen nu hun geheimen. Magnifiek uniek werelderfgoed.
Magnifieke Middeleeuwen - Bladeren door handschriften van generaties Plantin-Moretus
Manuscriptenliefde
Amper twee à drie procent van alle manuscripten overleefde. Verluchte handschriften werden meer bewaard: zowat vier à vijf procent van de hele productie. “Zo’n klein fragment van wat ooit tussen de achtste en de zestiende eeuw bestond, kunnen we nog inkijken. Wat een privilege om in het hoofd van een miniaturist te kunnen kijken,” glundert Lieve Watteeuw, doctor in de kunstwetenschappen, professor aan de KU Leuven en verbonden aan Illuminare, het Studiecentrum voor Middeleeuwse Kunst. Met haar Londense collega Catherine Reynolds deed ze ‘monnikenwerk’ met het onderzoek van de bijzondere manuscriptenverzameling van de familie Plantin en (aangetrouwde) Moretussen.
Speuren naar de geografische herkomst, scriptoren, miniaturisten, soorten perkament, stijlen en materialen van de 102 handgeschreven boeken uit het Antwerpse Museum, intussen in haar geheel Unesco-patrimonium. Christoffel Plantin (ca. 1520-1589) was een drukker en dus een boekenman. Een man die ‘vroegere’ handschriften verzamelde uit zakelijke overwegingen. Want ook een drukker heeft tekstmateriaal nodig, zoals de Klassieken. Vandaar dat Plantin in zijn privéverzameling naast bijbels ook handgeschreven kopieën van Cicero opnam. Aanvankelijk uit interesse voor teksten, maar de manuscriptenliefde werd zowaar genetisch.
Balthasar II Moretus (1615-1674) was verknocht aan mooie boeken. In de zeventiende eeuw hoorden handgeschreven banden bij rariteitenkabinetten zoals fossielen en opgezette dieren als reminiscenties van een ver, exotisch verleden. In de achttiende eeuw, zeker na de Franse revolutie, gaapte men bewonderend naar die sierlijk verluchte kleinoden. De negentiende-eeuwse industrialisatie stuwde de eerbied voor vroeger vakmanschap. Techniek en virtuositeit gingen immers hand in hand bij middeleeuwse manuscripten, of die nu in een stedelijk scriptorium of in een klooster werden vervaardigd. Vlaanderen, meer bepaald Brugge en Gent waren in de vijftiende en zestiende eeuw marktleiders in manuscripten.
Vlaamse getijdenboeken – bundels gebeden bestemd voor privégebruik – werden over heel Europa geëxporteerd: naar Spanje, het Vaticaan, Venetië… Met de populariteit van het gedrukte en goedkopere boek ging de traditie teloor. “Jammer,” aldus Lieve Watteeuw, “want het Brugse Missaal van Balthasar Moretus (begin vijftiende eeuw) is een streling voor het oog. Hij kocht het toen het juweeltje al tweehonderd jaar oud was.”
Vele handen
Een handgeschreven boek was groepswerk. Samenwerken om een kleinood te vervaardigen en – nu – om het te bestuderen, te valoriseren en over te hevelen naar volgende generaties. Want manuscripten zijn een zeldzaamheid, daarom meestal weggemoffeld in kluizen van bibliotheken en culturele instellingen.
“Een manuscript was een ‘gesamtkunstwerk’. Meerdere meesters zwoegden er soms tegelijkertijd aan,” vertelt Lieve Watteeuw. Eerst werd het perkament op maat gesneden en geplooid. Vervolgens tekenden jonge knapen die de bladspiegel voorbereiden, een – min of meer zichtbare – ‘belijning’. De kopiist wist waar de miniatuur of het initiaal zou komen en hoeveel plaats hij ervoor moest vrijlaten. Soms duidde hij met een klein lettertje in de marge aan welke eerste letter er diende opgesmukt te worden. Maar dat sloot niet altijd vergissingen uit. “De concentratie van de kopiist voel je,” verzekert Lieve Watteeuw. “Hij sleep zelf met een pennenmesje zijn ganzen- of zwanenveer en dopte die dan in de inkt. Met één ‘inktvoorraad’ kon hij achtereenvolgens zes tot acht woorden schrijven. Je ziet dat want de eerste aanzet is dikker. Als hij dan een foutje maakte, gebruikte hij zijn pennenmesje om de gedroogde inkt van het perkament te krabben.” Nadien kwam de rubricator met zijn rode inkt om de aanvangsregels van een nieuwe passage aan te stippen. Van die man met de rode pen erfden we ons actuele woord ‘rubriek’. Zoals het woord ‘miniatuur’ helemaal geen verband houdt met een kleinschalig prentje, maar wel met de rode kleur ‘minium’ (rood loodoxide). Als er bladgoud in de miniatuur verwerkt werd, gingen de bladzijden eerst naar de vergulder die op een kalkondergrond het bladgoud aanbracht en dat vervolgens polierde met een wolventand.
Dan pas startte het werk van de miniatuurschilder(es). Eerst met een voortekening en dat is te zien in de Wenceslasbijbel uit Bohemen (1402) waarvan maar twee delen werden afgewerkt zodat sommige voortekeningen nog met blancozones te zien zijn. Een onvolledige miniatuur is echter niet te vergelijken met een ‘grisaille’, een schilderij uitsluitend in grijstinten, wat als absolute topkunst gold, zoals in het Utrechtse getijdenboek. Een miniatuur kon soms een volledige pagina in beslag nemen. Coördinatie was noodzakelijk, ook nadien om alle katernen te bundelen en te laten binden. Ook daar zijn menselijke foutjes niet uit te sluiten.
Al die zorgzame manipulaties maken van een boek een uitzonderlijk kostbaar object; zowaar de prijs van een (mooi) huis. Een omvangrijke librije had dan ook maximum honderd tot tweehonderd manuscripten in bezit. Ook daarvan zijn sporen: commentaren van de eigenaar, de ‘ex libris’ kanttekeningen en droedels.
In de Bijbel-commentaar van de dichter Petrus Riga (eerste helft dertiende eeuw) staan komieke mannetjes te dansen. Soms hebben de krabbels niets met de tekst te maken. “Het zijn sporen van verveling of van artistieke bevlieging. Maar het wijst er wel op dat de manuscripten actief gebruikt werden,” zegt Lieve Watteeuw.
Nieuw leven
Miniaturen zijn een hele wereld die opengaat. Zo komen heel wat manuscripten van de Plantin-Moretus-collectie uit Engeland waar met de Anglicaanse omwenteling vele katholieke boeken uit de Colleges in Oxford werden verbannen. Die bundels zijn vaak beschadigd, vertonen waterschade, sporen van verwering. Waarschijnlijk omdat voor verscheping de te zware boekbanden werden verwijderd.
Manuscripten begonnen zo aan een nieuw leven. Niet altijd een wedergeboorte, want sommige werden verknipt en als vulsels voor kaften gebruikt. Boekbindersafval. Sommige perkamenten werden zelfs gekookt. Vermits perkament een dierenhuid is, komt zo collageen vrij. Lijm dus. Lijm die diende om andere boeken te plakken. Of meubels. Verwonderd dat er maar twee procent is overgebleven? Hoogtijd dus opnieuw voor manuscripten en de waardering ervan.
Kunstwetenschappers, ingenieurs, musea, overheid, universiteit, het Studiecentrum Illuminare slaan de handen in elkaar om (middeleeuws) erfgoed te herwaarderen en te herontdekken. Het RICH (Reflectance Imaging for Cultural Heritage) project wil met hoge resolutie beelden in 2D+ manuscripten digitaal onderzoeken en in een databank opslaan. Per oppervlak van 10 op 10 cm speuren meer dan 300 opnames naar elke penseelstreek, elk detail. Na de prestigieuze Anjoubijbel, worden nu de Kronieken van Froissart en de Wenceslasbijbel uit Bohemen onder de loep genomen. Wie weet wat wonderlijks daaruit te leren valt?
Tentoonstelling
Magnifieke Middeleeuwen - Nog tot 5 mei 2013 - Museum Plantin-Moretus, Antwerpen