In de Duitse schilderkunst van de 16de eeuw treden twee grote namen naar voren : Albrecht Dürer, geboren in 1471 en Lucas Cranach de Oude, geboren te Kronach (Oberfranken) in 1472. Ze waren dus tijdgenoten, doch Dürer stierf op zevenenvijftigjarige leeftijd, terwijl Cranach eenentachtig jaar werd (hij stierf te Weimar in 1553). In tegenstelling met Dürer is niets geweten over Cranachs jeugdjaren. Algemeen wordt aangenomen dat hij zijn opleiding genoot bij zijn vader, een tamelijk duister schilder die Lucas Müller heette. In 1503 werkte Cranach te Wenen en van 1505 af werd hij titelvoerend schilder van de Keurvorsten van Saksen te Wittenberg, achtereenvolgens Frederik de Wijze, Johan de Standvastige en Johan Frederik de Edelmoedige. In 1508 kwam hij naar de Nederlanden - waarschijnlijk met een diplomatische opdracht zoals toen gebruikelijk -, waar hij Karei V als achtjarige knaap portretteerde. Te Wittenberg ontmoette hij Marten Luther wiens vriend en trouwe volgeling hij werd.
Zijn verblijf in de Nederlanden zal geen tastbare of blijvende sporen nalaten in zijn werken. Eens aan het hof te Wittenberg gevestigd verliest zijn kunst vlug de spontaneïteit van zijn vroegere werken. Hij herhaalt zich en gebruikt reeds vroeger gevestigde vormen en thema's. Dit is meer dan waarschijnlijk te wijten aan de omgeving en aan de talrijke opdrachten die hij toen te verwerken kreeg.
Naast religieuze scènes en portretten zal hij steeds met een bijzondere voorliefde naaktfiguren schilderen. Na 1520 zal hij zich vooral aan profane onderwerpen en portretten wijden. Dat Cranach naakten schilderde is niet alleen te wijten aan de geest van de Renaissance, maar ook aan het verlangen van de meester een nieuw, ongewoon en onbekend canon van het vrouwelijk schoon te scheppen, een canon dat niet zou beantwoorden aan de toenmalige gevestigde klassieke kunstnormen van de Italianisanten. Cranach heeft een eigen, zeer persoonlijk type van vrouwennaakt gecreëerd. Zijn eerste pogingen zijn onhandig en zelfs stuntelig, b.v. de 'Venus en Amor' uit Leningrad, daterend uit 1509. Geleidelijk aan en ondanks enkele eerste mislukkingen, zal hij zijn ideaal vrouwelijk naakt vinden en vastleggen. Het is een type met ongewone doch niet van charme ontdane verhoudingen : een tamelijk groot hoofd met ongewoon lange oorlellen, een steeds geïndividualiseerd aangezicht waarop dikwijls een ietwat perverse uitdrukking ligt, afhangende schouders, een hoge weinig ontwikkelde buste, smalle heupen, een ronde welgevormde buik, lange slanke benen. Dit type dat anatomisch moeilijk perfect kan worden genoemd, en dat in tegenstelling met Dürer die steeds de exacte anatomie nastreefde, heeft een sensuele, geraffineerde bekoorlijkheid, waarin het begeerlijke het haalt op het zuiver schone. Daarenboven zijn de houdingen dikwijls gezocht, zodat het geheel artificieel wordt.