Laat er geen twijfel over bestaan: het boek Karel Dierickx van uitgeverij Ludion is een kijkboek, op en top. Het zou echter volledig fout zijn het tekstgedeelte als louter bladvulling links te laten liggen.
Wel integendeel. Tekst en beeld vormen een onlosmakelijk geheel, met één enkel doel voor ogen: het kijken naar het werk van beeldend kunstenaar Karel Dierickx. Hijzelf legt daar nog eens de klemtoon op in een brief die als facsimile gereproduceerd wordt. Daarin stelt hij onomwonden wat de houding van de toeschouwer dient te zijn. Hij krijgt namelijk de kans deelachtig te worden gemaakt van het kunstwerk, maar wel binnen de krijtlijnen die de kunstenaar voor hem uitgetekend heeft. Dàt is de manier waarop naar mijn werk moet gekeken worden; zo en niet anders. Ook binnen het kader van dit boek. Een veeleisend programma, zonder meer. Vraag is wel of de lezer/toeschouwer die rol zal kunnen waar maken.
Het werk van Dierickx blinkt uit door geconcentreerdheid, het geeft zich niet meteen bloot. De ontdekking gebeurt progressief, voor de ene al meer dan voor de andere. Een frontale, zwart-wit benadering zou ontgoochelend zijn, afbreuk doen aan de gelaagdheid van een werk dat ogenschijnlijk nonchalant met de genzen van de figuratie flirt. Niet verwonderlijk dat de twee auteurs, Heinrich Hachmeister en Bernard Dewulf, die gelaagdheid proberen te volgen en haast evenveel aan sfeervorming doen als aan exegese. Hachmeisters techniek – tactiek, zo men wil – gaat hier het verst in. Zijn tekst vertelt heel veel, maar op een enigszins zijdelingse wijze. Je wordt als lezer en aspirant-toeschouwer gedwongen hem te volgen in een reeks subtiele verglijdingen. Volg even mee.
De toevalligheid van een bezoek aan het atelier leert ons in welke materiële omstandigheden de kunstenaar werkt en hoe hij tewerk gaat; verglijdt via de eigen ervaring naar de vraag hoe het beste naar het werk gekeken wordt. Hierdoor komt de evolutie van het werk even in beeld, daardoor ook de vraag naar de evolutie van het kijken naar dat werk. Of diezelfde kijk ook voor het beeldhouwwerk geldt, en dat dan verglijdt naar de vraag van de verhouding tussen beeldhouwwerk en schilderij; en leidt als vanzelfsprekend de vraag in naar de eigenheid van het getekende oeuvre. De auteur heeft het heel terecht over de ‘visuele zoektocht’ van de toeschouwer. En die ervaring slaat dan zowel op het plastisch werk als op het voorliggend boek.