Jules de Bruycker, honderd jaar geleden, op 29 maart 1870 te Gent geboren en aldaar op 5 september 1945 overleden, behoort ongetwijfeld tot de markantste grafische kunstenaars van zijn generatie in Vlaanderen. Achilles Mussche, de schrijver van 'Aan de voet van het Belfort', herkent in Jules de Bruycker een der authentiekste Gentse artiesten, omdat zijn œuvre wordt gedragen door wat eigen is aan zovele merkwaardige Gentse kunstwerken, namelijk de betovering van de wonderbare alchemie van realisme en nachtelijke droom waaraan de zonderlingste, Gentse fantasmagorieën ontspringen.
Realisme, evenwel niet vrij van een laattijdige romantiek; doordringende opmerkingsgeest geboeid door de fantastiek die schuilt in de waargenomen werkelijkheid, een uitzonderlijke begaafdheid om daaraan een pakkend expressieve vorm te geven, kenmerken essentieel Jules de Bruyckers persoonlijkheid en artistieke produktie. Hoe dit heden wel eens moge worden gewaardeerd, wat daaraan ook moge tekort komen of wat daarin ook als aangedikt moge aandoen, hoe dit wellicht ook aan het tijdelijke en lokale geen universele betekenis en bestendigheid zal vermogen te verzekeren, mag de erkenning van Jules de Bruyckers uitzonderlijke begaafdheden niet beschaduwen.
Zijn onmiddellijke tijdgenoten, waaronder Frans Hellens, Karel Van de Woestijne, Grégoire Le Roy en nog anderen, hebben ons het verhaal nagelaten van zijn wordingsgeschiedenis, overmachtig beheerst door zijn artistieke scheppingsdrang. Zo pas schreef Frans Hellens nog over hem: 'Ik beschouw Jules de Bruycker als een der oorspronkelijkste kunstenaars van onze eeuw, een soort Vlaamse Daumier, rechtstreekse erfgenaam van Bosch en Bruegel. Zijn roem heeft de hoogte niet bereikt waar zijn scherpe en wrede, maar fascinerend-waarheidsgetrouwe tekenstift recht op heeft... Misschien is zijn uur nog niet geslagen. Ik heb het over het unieke uur der grote scheppers, een uur dat buiten het bestek van de tijd valt, maar reeds virtueel aanwezig is in de duur van de geschiedenis'. De toekomst moge het bevestigen.
Jules de Bruycker was de zoon van een behanger, gevestigd in de Jan Breydelstraat, nabij het Gravensteen, en gaf als kleine jongen reeds zulke blijken van opmerkingszin en van tekenaarsgaven dat - zoals Paul Eeckhout het schrijft - 'zijn ouders geen ogenblik aarzelden om hem als tienjarige knaap reeds naar de academie te sturen. De dood van vader, in 1884, noodzaakte echter de jonge de Bruycker de studie te staken en te gaan werken als hulpstoffeerder'.