Toen de groep 'Art Abstrait', gesticht in 1952, na andere manifestaties voor de eerste maal in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel exposeerde, konden wij in de bij die gelegenheid gepubliceerde beginselverklaring lezen dat 'België sinds de schitterende bijdrage tot het expressionisme afwezig gebleven was bij al de grote esthetische stromingen op internationaal vlak'.
De jonge kunstenaars die dat in hun naïviteit neerschreven, beseften op dat ogenblik niet dat hun onwetendheid een grove onrechtvaardigheid betekende tegenover de eerste generatie abstracte kunstenaars, die in de jaren tijdens en na Wereldoorlog I aan de spits stonden van de avant-garde van die tijd in ons land. Wij noemen Servranckx, Vantongerloo, Laçasse, Jozef Peeters, Schmalzigaug, Karel Maes, Felix De Boeck, Marthe Donas (Tour Donas, Tour Donasky), Pierre Flouquet, Jan Kiemeneij, en enkele anderen. Deze generatie vond geen weerklank in het onvoorbereide Vlaanderen, tot groot profijt van de triomferende expressionisten, die het voordeel hadden figuratief en volksverbonden te schilderen en de zogenaamde 'Vlaamse traditie' romantisch en folkloristisch voort te zetten.
Na het gedurende vele jaren voor die 'eerste abstracten' opgenomen te hebben, kunnen wij met genoegen sinds enkele jaren een laattijdige, doch alleszins groeiende belangstelling voor die baanbrekers als verheugend feit vermelden, hoewel hun werk zelf nu nog te weinig bekend is en hun officiële consecratie nog steeds niet is gebeurd.
Te Antwerpen was Jozef Peeters ongetwijfeld de voornaamste promotor van deze generatie. Tot in 1926 was hij buitengewoon bedrijvig zowel als schilder, aquarellist en linosnijder als door zijn geschriften, het gesproken woord, de toegepaste kunsten en de organisatie van tentoonstellingen. De congressen voor Moderne Kunst, waarvan hij de ziel was, hebben vooral met de fameuze internationale tentoonstelling van 1922, in de evolutie van het kunstleven in ons land de waarde van een hoogstaande kunsthistorische betekenis.