In de negentiende eeuw is België brandpunt en draaischijf van de vernieuwing van de bouwkunst. Alle stromingen van die tijd, en dat zijn er heel wat, komen bij elkaar in de steden en dorpen. Ze veranderen het stedelijk silhouet en het landschap ingrijpend. Daarvan getuigt het werk van bouwmeesters als Joseph Poelaert (1817-1879), Henri Beyaert (1823-1894), Louis Delacenserie (1838-1909) en vele anderen. De verspreiding van bouwstijlen als neoclassicisme, neogotiek, eclecticisme, neorenaissance en later ook art nouveau wordt vergemakkelijkt door de aanleg van spoorlijnen, kanalen, bruggen en wegen en niet te vergeten de publicatie van tal van handboeken en tijdschriften. Technische vernieuwing en industrialisatie gaan samen, maar die vernieuwingen worden veelal gehuld in vormen uit het verleden.
Wie nu het kerkdorp Vivenkapelle bij Brugge of het begijnhof van Sint-Amandsberg bezoekt, waant zich even in de Vlaamse middeleeuwen. Maar dan blijkt dat die sites ontworpen zijn door een grootmeester van de negentiende-eeuwse neogotiek, Jean Baptiste Bethune. Deze ontwerper werd door zijn vriend, de dichter Guido Gezelle, ook wel ‘Jan gotiek’ genoemd. Het is een uitzonderlijke prestatie die hij leverde, om in een nijvere eeuw terug te grijpen op de gotiek van de middeleeuwen, en daarbinnen dan ook nog de gotiek van de dertiende eeuw en regionale varianten van de Brugse baksteenstijl uit de vijftiende eeuw.