Voor Vlaanderen betekent de 18de eeuw een zwakke overgangsperiode naar neo-classistische tendensen; een tijd van veel talent doch zonder leidend genie of leidend kunstcentrum. Dergelijke situatie bracht mee dat de kunst in Vlaanderen een provincialistische kunst werd van secundaire meesters. Een zekere invloed van het woelige en intrigerende Franse leven drong nochtans zwakjes door tot Brugge, een provinciestadje der Zuidelijke Nederlanden, waar in 1713, na de Vrede van Utrecht, met Karel VI het Oostenrijkse tijdvak begon. Op het einde van de 17de eeuw zette een economische depressie in, die duurde tot het midden van de 18de eeuw. Zij werd slechts door een kleine opbloei, onder het bestuur van Karel van Lotharingen, onderbroken. Gedurende de daaropvolgende jaren raakte Brugge in het vergeetboek door het protectionisme van de buurstaten die de Brugse export verhinderden. Van het midden der 18de eeuw werd echter de situatie heel wat beter.
Gedurende zijn lange leven (1712-1799), uitsluitend in Brugge doorgebracht, heeft Garemijn een omvangrijk en zeer verschillend oeuvre voortgebracht. Men kent van hem tekeningen, schilderijen (portretten, religieuze taferelen, vissersscènes, historische taferelen, landschappen en stadsgezichten, seizoenen en allegorieën, genretaferelen), schetsen, voorstudies voor schilderijen, decoratief bedoelde salonbekledingen, aantekenboekjes evenals ontwerpen voor kerkelijk meubilair. Aangezien Garemijn niet van een schildersfamilie afstamde, en door een samenloop van ongelukkige omstandigheden slechts een gebrekkige vorming kon genieten, bleef hij onbekend tot zijn kennismaking met Matthias De Visch (1702-1765). Samen met Jacob Beernaert (omstreeks 1730 werkzaam in Brugge) heeft De Visch op doorslaggevende manier het talent van Garemijn beïnvloed.
Waar Beernaert vooral het koloriet en de keuze van de onderwerpen heeft helpen bepalen, heeft De Visch door zijn vriendschap Garemijn gesteund, en door zijn verzameling kunstwerken diens aandacht verruimd en zijn latere loopbaan grotendeels bepaald. Toen De Visch namelijk na een reis door Frankrijk en Italië, in 1732 naar Brugge terugkeerde, richtte hij in zijn huis een kunstschool en meteen een kunstkring op. Die vriendschap is zeker niet vreemd aan de benoeming van Garemijn tot leraar aan en directeur van de Academie (1765-1775) als opvolger van De Visch. Door die dubbele functie kwam hij in het middelpunt van de belangstelling te staan: hij was namelijk permanent in contact met de leden van de 'jointe', d.i. de adel en de hogere burgerij van de stad, waarvan hij uiteraard de meeste opdrachten kon verwachten.