Ditmaal eens geen kunstwerk uit een museum of uit een kerk, maar een kunstwerk dat aan de openbare weg staat, meer bepaald aan de autoweg op het grondgebied van Groot-Bijgaarden bij Brussel. Sedert 1963 zijn honderdduizenden eraan voorbijgereden. Deze reusachtige sculptuur in beton is een baken, een zwierig 'teken', dat de weggebruiker van ver toewenkt en dat, voor al wie gevoelig is voor de taal der vormen, associaties oproept met snelheid, reizen, evasie.
Sedert de 23 meter hoge plastiek daar bij het samenvloeien van vele wegen oprijst heeft het glooiende landschap, waarin Brussel de laatste uitlopers van zijn voorsteden verspreidt, een kern, een zin, een uitdrukking gekregen. Tevoren leek het verward en rommelig, zoals overal waar een grote agglomeratie het land aanvreet : een overgangszone zonder eigen karakter. Maar deze sculptuur bewijst dat zulke zone wèl een karakter heeft. Zij maakt dat opeens voor iedereen zichtbaar. Door haar tegelijk groots en luchtig gebaar, - het is een half-geopende vorm, klaar als het ware om op te stijgen, en met het wuivend élan van een groet, - geeft zij vorm aan de gevoelens 'vertrek' en 'aankomst', kalmeert zij het chaotische van pompstations en signalisatie, beheerst zij het verkeer.
Dat bezielen van een landschap, dat uitdrukken van een functie, in een stijl die even ver verwijderd is van het experiment als van de anekdote, verheft de beeldhouwkunst tot een klassiek én sociaal niveau. Terwijl iedereen over integratie van de kunsten spreekt en voor een actieve kunst in het volle leven pleit, houdt Jacques Moeschal zich meestal afzijdig maar plaatst hij, nu en dan en zonder commentaar, ergens een vorm in de ruimte, waardoor aan al die verzuchtingen op grootse wijze wordt beantwoord.