Ieper

Begin september scheen de zon op weg naar een stukje 'roots' voor een gesprek met Piet over achtergrond van, denk idee over en visie op In Flanders Fields. Jan Dewilde, conservator van de Stedelijke Musea, was er bij en leverde op tijd en stond extra gesprekstof aan. 

Piet Chielens, in een vorig leven kantoorhouder van een bank, ziet nu in het museum zijn vragen en overtuigingen over die Eerste Wereldoorlog gematerialiseerd. Hij is geen museale kantoorhouder, wel een gedreven mens die, door onder andere zijn inzet voor de Vredesconcerten en muziek- en kunstprojecten, sterk gebonden is aan de streek. Hij deed ergens in '96 mee aan een wedstrijd, uitgeschreven door provincie en stad, voor het nieuwe museum en won. Het verhaal hieronder schetst onder­stromen en drijfveren van Piet Chielens. 

Reningelst '56 - '96

Ik ben wat de Eerste Wereldoorlog betreft, een pure autodidact. Ik ben in Reningelst geboren en heb mij nooit neergelegd bij de antwoorden op de vraag "Waarom is dat hier gebeurd?". Als je van de streek bent dan heb je twee mogelijkheden. Ofwel sluit je er alle dagen je ogen voor, ofwel probeer je de vraag te beantwoorden. En dat is misschien één van de heilige overtuigingen die ik heb, omdat het je blik en het denken over de wereld helpt bepalen in positieve zin. Ik bedoel: één keer, dát is genoeg. En nu nog ben ik niet helemaal tevreden met mijn eigen antwoorden. Dus kan ik voorlopig nog een tijdje doorgaan. Het is uit die vragen en antwoorden dat het dubbelconcept van het museum groeide.

Ieper '96-...

Ten eerste: je krijgt de opdracht om een museum te maken dat in de realiteit staat. Was het een puur historische oefening geweest dan was ik waarschijnlijk niet de juiste man. Maar omdat de opdracht was: " Maak iets dat nog zin heeft voor vandaag, naar de jongeren en de volgende generaties toe " , kwam ik wel in aanmerking voor de job.

Je kunt, denk ik, iets van tachtig jaar geleden alleen maar bekijken als je de constante voor ogen houdt die van alle tijden is: mensen zijn het slachtoffer van oorlog. Wij bekijken de oorlog vanuit het oogpunt van hen die hem ondergaan hebben. En daarin is oorlog dus altijd een anoniem, groot, en steeds aanwezig monster. Zelfs tot op het niveau van d e mensen die aan de touwtjes trekken, Want als je hun persoonlijke geschiedenis bekijkt, zijn ook slachtoffers  van het regime waarin ze leven.

Het individu heeft dus niets meer te vertellen. Daarom toon je individuele verhalen. Dat is zo'n beetje de filosofie. De "martelaarssteen" aan het begin van de tentoonstelling is dus geen protserige leugen maar een realiteit. Als je crepeert van de honger in Leningrad tijdens de Tweede Wereldoorlog, of je huis wordt met brandbommen in brand geschoten in november '14 in leper, dat is net hetzelfde. Dat is twee keer miserie. Of vandaag ben je een Tutsi in Oost-Congo... De dertien steden op de steen zijn maar enkele van een heel lange rij. En we hadden er een Afrikaanse moeten bij zetten.

Een tweede basisprincipe heeft te maken met de concrete opdracht. Die was heel duidelijk: een museum uitbouwen voor een groot publiek. Dus een museum à la Péronne (Een Noord-Frans museum, ook over Wereldoorlog I, Musée Danicourt, Hôtel de Ville, 80200 Péronne), waar Jan en ik een grote bewondering voor hebben, maar waar je 600 miljoen investeert om 60.000 bezoekers te hebben, dat is 'not done' en kon niet behoren tot onze opdracht. Wij hebben het misschien iets beter gedaan: 120 miljoen investeren voor 120.000 bezoekers. Het heeft natuurlijk ook voor een stuk bepaald wat je te zien, of beter, te ervaren krijgt in het museum. 

Sommigen stellen zich vragen bij de keuze van de Lakenhalle als gebouw. Maar dat heeft een symbolische kant. Het is een beetje een 'hidden agenda', maar het museum toont ook het verhaal van het gebouw. Van de vernietiging van het oude gebouw tot heroptrekken van het nieuwe. Je kan ongeveer aflezen aan de hoogte van de Lakenhallen op het beeldmateriaal hoever je staat in de oorlog. Ik vind het een zeer mooie story die in de tentoon­stelling verborgen zit. Trouwens, in de briefing naar de ontwerpbureaus toe was een van de zorgen die wij uitdrukkelijk uitspraken: "Laat het gebouw meedoen aan deze tentoonstelling." Nu is de relatie gebouw versus tentoonstelling vaak zeer confronterend, maar we máken gebruik van de ruimte. We vroegen dus expliciet om géén tentoonstelling van 2,40 m hoog te maken, die je in om het even welke betonnen doos kunt stoppen. En, het wérkt met die ruimte. Het gebruikt die ruimte, om precies méér te zijn dan de standaard 2,40m. 

In Flanders Fields: De mensentrommel, Ieper vóór de Grote Oorlog (links) en Het einde van de Picnic (rechts)

In Flanders Fields: De mensentrommel, Ieper vóór de Grote Oorlog (links) en Het einde van de Picnic (rechts)

De job en de keuzen

Wel, ik was voor het ontwerpbureau de 'anchorman' in leper. Wij hadden de senior designer David Gossling als aanspreekpunt. David en ik hebben elkaar dus heel dikwijls gezien in de voorbije twee jaar. Het doel van de samen­werking was om het Vlaamse scenario met het Engelse voorstel te combineren. En dat hebben we gedaan van september '96 tot een eind in '97. Als ik nu de twee documenten naast elkaar leg, zit ongeveer 60% van het origineel in het museum. Je botst op problemen, je zoekt er een oplossing voor in een echte symbiose. 

In dit proces duwt de collectie je soms ook één kant op. Soms heb je helemaal niets in de collectie en moet je op je creativiteit steunen om het verhaal te vertellen. Dit was ons voordeel, denk ik. Wij hadden niet veel verplichtingen tegenover de bestaande collectie, met alle eerbied voor het oude museum. Het Imperia! War Museum of zelfs Péronne kiezen veel méér voor hun collecties waardoor ze uitein­delijk een stukje stereotieper blijven. Ze moeten, overdre­ven gesteld, hun voorwerpen kwijt. Terwijl wij vanuit het denken over het onderwerp dit museum hebben bedacht in plaats van andersom. We staan daarom veel losser tegen­over het museumobject. Bijvoorbeeld de vlammenwerper: in ons verhaal is die heel belangrijk want het is bijna de verpersoonlijking van de geïndustrialiseerde oorlog, dus is die er. De originele cilinder van de allereerste gasaanval, die is heel belangrijk. Maar als je daar geen gasmaskers tegenover kunt stellen -de menselijke factor-omdat die niet in de collectie zitten, dan maken we ze allemaal na. Originele gasmaskers kopen is tegenwoordig zo goed als onmogelijk.

Collectievorming en onderzoek

Het Documentatiecentrum heeft de grote opdracht om persoonlijke getuigenissen te verzamelen. Want dit is het moment waarop de generatie uit de Eerste Wereldoorlog overleden is. Hun kinderen die al de verhalen tot in den treure hebben gehoord, dat worden heel oude mensen. Daarom geven we hen de boodschap "Wordt er geen zorg voor gedragen binnen de familie, wel alsjeblieft, sta de stukken af aan de gemeenschap." Anders kan hun archief net zo goed met het grof huisvuil mee. Komt het hier terecht, dan blijft de kennis over de oorlog bewaard en gebeurt er historisch onderzoek. 

Ook het stadsbestuur heeft van bij het begin gesteld dat het museum geen enkele positie kiest. Er wordt hier niet gekozen voor overwonnenen en winnaars... Het is een verhaal over mensen. Soms getoond in de letterlijke heropbouw, in stenen, zoals het gebouw zelf maar altijd met de klemtoon op lokale gebeurtenissen die toch van internationaal belang waren. De allereerste chemische oorlog, het mosterdgas, dat was hier in '17 in Passendale. En dat is voor mij het grote verschil met welk museum dan ook dat over de oorlog praat. Je geeft geen gemakkelijke antwoorden. 

De sociale opdracht

Het is niet het museum van de enkelingen die het bedacht hebben. Het is het museum van een streek. We hebben dat gevoeld met de opening. Op elk moment zijn we gespaard gebleven van de traditionele gemeenplaatsen. De gouver­neur, vroeger burgemeester van leper, Paul Breyne, vertelt dat hij de zoon is van een vader die een "enfant de l'Yser" was. En hij vertelt dus gewoon over hem thuis en hoe dat het zijn leven heeft bepaald. Punt gedaan. Hij vertelt dus in feite wat er in het museum staat. Hij legt een persoonlijke getuigenis af en daarmee scoort hij, ook al zijn de motieven misschien politiek en van een andere orde. Toch was het zo typerend voor die opening. Die was van een geladenheid die je maar zelden ervaart. In zoverre, dat Robin Cook, de Foreign Secretary, die het museum opende, voelde dat hij met een doorslag-Brits-Imperium-speech mis zat. Hij heeft zijn speech ter plaatse herschreven. De context van dit alles toont die getuigenissen als iets wat leeft. Ook als er in bepaalde intellectuele kringen gesproken wordt over de verpretparking van musea, zien ze wetens en willen over het hoofd dat je ook een heel grote sociale opdracht hebt. En dat we die waarschijnlijk evengoed uitvoeren als de puur museale opdracht. Want de overgrote meerderheid van de bezoekers zegt "Nooit meer oorlog.". Wij zeggen het met geen enkel woord in het museum. Toch komen mensen wel met die gedachte buiten. 

Chaos, schroom en donder

De klanklandschappen creëren chaos, een soort onrust in het museum. Dat is heel bewust gedaan, vanuit het idee dat een individu, in zo'n oorlog gedropt, terecht komt in de totale chaos. In een streek waar misschien 150.000 mensen wonen, zaten er op een bepaald ogenblik in '17 nagenoeg twee miljoen mensen die er bovendien alles aan deden om elkaar af te slachten, kun je je dat voorstellen? In het Niemandsland. Het onderdeel waar ik het langst over nagedacht heb. De beslissing die we het langst uitstelden. In feite ben ik maar over mijn schroom heen geraakt op het moment dat ik, in een week tijd, twee veteranen fors op mij zag afkomen, en gelijklopende gelukwensen kreeg. Van een Australiër, veteraan van Birma, en van een Brit die D­-day meemaakte. 

Zij zegden, elk op hun eigen manier, dat sinds hun ervaringen niets hen zo scherp teruggebracht had in de tijd. Naar die ervaring van gespletenheid van de wereld. Datje twee mensen bent. Dat je iemand bent met alle aspiraties en verlangens en gevoelens aan de ene kant, maar evengoed probeert mee te doen aan de machine. Die enorm confronterende werelden spelen zich tegelijker­tijd af. Als ervaringsdeskundigen je feliciteren, dan zeg je als museum mens: waarschijnlijk zitten we goed. En je zit óók goed, vind ik, als een soort intellectuelen dit verpretparking en het spelen op sentiment noemt. En dat is heel juist, het is een heel duidelijke stap naar het grote publiek toe, maar als je museumverhaal op het einde van de rit toch juist kantelt in de ervaring van de bezoeker, dan kan het mij geen donder schelen wat je daarvoor hebt moeten doen. We staan als museum in de maatschappij van vandaag. Heeft het niks te betekenen voor de maatschappij, sluit het ding dan. Ik ben daar vrij radicaal in. Mijn interesse is weg als een museum niet in de maatschappij mag staan, als het die functie niet zou mogen hebben. 

Download hier de pdf

Interview met Piet Chielens, coördinator "In Flanders Fields", Ieper.pdf