Het is allemaal begonnen op een plaats die ook veel niet-Antwerpenaren kennen: het Steen. In 1864 is daar een "Museum voor Oudheden" geopend en op zijn laatst in 1876 waren daar reeds exotica aanwezig, meer bepaald van oude Mexicaanse culturen. Tegen het einde van de eeuw zijn vooral voorwerpen uit het verre Oosten aan de verzameling toegevoegd, vanaf kort na de eeuwwisseling is gaandeweg Zwart-Afrika meer in de belangstelling gekomen.
1864-1988: ontstaan en groei
Een keerpunt is het jaar 1913. Het Stadsbestuur is dan eigenaar van het monumentale Vleeshuis, dat een museum voor "toegepaste kunsten" gaat worden: de exotica zijn daarin begrepen. In de jaren 20 ontstaan daar zelfs de "Volkenkundige verzamelingen en Kongoleesche afdeeling" als aparte entiteit. Het toen cultureel toonaangevend Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap van Antwerpen komt op voor de oprichting van een afzonderlijk museum.
Vanaf 1936 laat de Raadgevende Commissie van de "Musea voor Oudheidkunde" zich bijstaan door prof. dr. Frans Olbrechts, pionier van volkenkunde-wetenschap in ons land, naderhand ook baanbreker van de studie van "primitieve kunst". Met zijn "Tentoonstelling van Kongo-kunst" in de Antwerpse Stadsfeestzaal in 1938 en met zijn expeditie naar Ivoorkust in 1939, gepatroneerd door het Stadsbestuur en de Rijksuniversiteit Gent, en financieel gedragen door Antwerps mecenaat, slaan de volkenkunde-gensters in Antwerpen definitief in. Helaas, WO II slaat harder in. Na de oorlog laadt de Scheldestad zich ook cultureel op. Er wordt een reorganisatie van de stedelijke musea doorgevoerd en in 1952 komt aan de Kloosterstraat het zogenaamde Mercator-Orteliushuis ter beschikking voor een nieuw Etnografisch Museum met een afzonderlijke wetenschappelijke leiding. Die stelt zich ambitieus tot taak de bestaande verzameling doelgericht uit te bouwen.
Hetgeen makkelijker gezegd is dan gedaan: per slot van rekening gaat het in een etnografisch museum om culturen van vier werelddelen; de middelen tot aankoop zijn beperkt en verzamelreizen te velde liggen niet direct voor de hand.
Bovendien is mecenaat moeilijk te rijmen met een ontoegankelijke verzameling. Vaak met bijzondere toelagen van de bevoegde ministeriële instanties (nu het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie voor Kunst en Toerisme), naderhand ook met steun van de vriendenvereniging van het museum, lukt het toch om enkele bestaande ensembles af te ronden, een paar lacunes op te vullen en zelfs enkele wereld-unica te verwerven.
Maar in het begin van de jaren 70 al wordt de stads-budgetkraan op last van "hogerhand" zo goed als dichtgedraaid.
Ondertussen zijn de plannen voor verbouwing van de oorspronkelijke vestiging afgeschreven; twee opeenvolgende nieuwbouwplannen worden uiteindelijk niet uitgevoerd; de oorspronkelijke verbouwingsplannen worden hernomen en opnieuw afgevoerd. In 1972 besluit het Stadsbestuur om een aantal als monument geklasseerde ambachts- en gildehuizen aan de Kaasstraat te restaureren en aanpalend een nieuwbouw op te trekken aan de Suikerrui, waar zich nu de ingang tot het Etnografisch Museum bevindt.