De geschiedenis van de rechtstreekse handelsbetrekkingen tussen China en Europa begint in 1517, toen de Portugezen de eerste officiële contacten legden met de Chinezen in Kanton, nadat ze de Arabische zeemacht vernietigd hadden en op de strategische plaatsen langsheen hun reisroutes nederzettingen hadden gebouwd. Gedurende ruim een eeuw wisten de Portugezen hun alleenheerschappij over de handel met het Verre Oosten in stand te houden. Maar vanaf het begin van de 17e eeuw zorgden de Verenigde Provinciën der noordelijke Nederlanden voor een geduchte concurrentie. Met uitzondering van Macao (concessie verleend in 1557) vielen binnen enkele jaren de Portugese vitale posities in Nederlandse handen.
De Nederlanders controleerden voortaan de belangrijkste zeevaartroutes en bouwden een netwerk uit van factorijen en pakhuizen, dat zich uitstrekte van Japan tot aan de Arabische kust. China bleef evenwel moeilijk toegankelijk en de handelsbetrekkingen werden onderhouden via Chinese kooplui die met hun jonken voor anker gingen in Batavia (Java), een doorgangshaven gebouwd in 1619 en hoofdzetel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (gesticht door Johan van Oldenbarnevelt in 1602). Ook Formosa (het huidige Taiwan) werd een tijd (1624-1662) als vaste ankerplaats gebruikt.
In 1699, toen de haven van Kanton voor buitenlandse handel werd opengesteld, zou het marktbeeld andermaal gewijzigd worden. In Europa was de vraag naar Oosterse waren toegenomen en veralgemeend.
Nieuwe Indische Compagnies schoten uit de grond, maar de afzetmarkt was ruim en rijk genoeg om ze allemaal leefbaar te houden, zodat een gezonde en vredelievende competitiegeest gewaarborgd bleef. In 1715 wist Engeland van China de toelating los te krijgen om in Kanton een kantoor op te richten, een voorbeeld dat al vlug door de andere Europese naties gevolgd werd. En zelfs in die mate dat binnen enkele tientallen jaren het aantal factorijen reeds 13 bedroeg. Tenslotte begon met de komst van de Amerikanen in 1784, een nieuw politiek-economisch tijdperk dat zich in de 19e eeuw duidelijk zou aftekenen. Dit is evenwel een apart hoofdstuk.
Na de verdrijving van de Arabieren, die het monopolie hadden van de handel met Zuidoost-Azië, Indië, Perzië en het Nabije Oosten, konden de Europese Indische Compagnies zich rekenschap geven van de enorme markt die Azië bood. Overigens vormden de zendingen naar Europa maar een klein deel van hun handelsactiviteiten in het Verre Oosten. Maar in de 18e eeuw nam de handel tussen China en het Westen proporties aan van economisch wereldformaat. Hoofdprodukten waren thee en zijde, onderworpen aan zeer strenge Chinese reglementen en volledig in handen van de Indische Compagnies. Porselein kwam op een verre derde plaats, als bijna te verwaarlozen; toch werd het in grote hoeveelheden uitgevoerd en zorgde het voor aanzienlijke winsten. De Chinezen beschouwden het porselein als een zaak van experts en legden weinig gestrengheid aan de dag bij de controle van de uitvoer. En de Europese kopers hadden vaak de gelegenheid om zich rechtstreeks te bevoorraden in de porseleinateliers en -winkels, waarvan Kanton er een honderdtal rijk was. Overigens vonden ze daar meestal slechts het gewone porselein en wanneer er toch eens stukken van uitzonderlijke kwaliteit opdoken, kwam het er op aan de concurrent te vlug af te zijn. Voor speciale bestellingen of voor duidelijke afspraken bleek de bemiddeling van de officiële gilde (die verplicht was voor de thee- en zijdehandel) onontbeerlijk, te meer daar enkel de gilde-afgevaardigden naar Jingdezhen konden reizen - hèt grote centrum van de porseleinproduktie - om er bestellingen door te geven en prijzen vast te stellen. Voor de Europeanen gold inderdaad een algemeen verbod om zich buiten Kanton te verplaatsen.
Ten tijde van hun handelsmonopolie in het Oosten hebben de Portugezen de produktie van het Chinees uitvoerporselein omzeggens niet beïnvloed, afgezien van enkele details die opdoken in de traditionele Ming-decors. De Nederlanders daarentegen spaarden geen enkele moeite om de kwaliteitsnormen voortdurend te verhogen. Bovendien wisten zij bij monde van hun tussenpersonen de porseleinmakers ervan te overtuigen om ook specifiek Europese vormen te vervaardigen naar modellen in hout of stalen in andere materialen. De porseleinstukken, uitgevoerd naar Europa, of bedoeld voor de Hollanders overzee, waren hoofdzakelijk bestemd voor tafelgebruik, zoals eetserviezen, thee- en later koffieserviezen, die uiteraard strikt moesten beantwoorden aan de westerse gebruiken van de tijd.
Om bestellingen en veilingen een stap voor te blijven, breidden de Indische Compagnies hun in China uit te voeren modellengamma uit; inspiratie werd gezocht in dat edelsmeedwerk, glaswerk, plateelwerk dat toen in de mode was. Later dienden zelfs Europese porseleinprodukten tot voorbeeld. Meer nog, na 1683 wisten de Hollanders de Chinese sierkunstenaars zo ver te brengen dat ze hun porselein met Europees geïnspireerde motieven beschilderden. Niet dat de typisch Chinese decoratiemotieven, zoals planten, vogels,... geen succes kenden in Europa, integendeel, maar de Compagnies, zowel Nederlandse als andere, zochten een nog ruimer cliënteel te bereiken door ook meer vertrouwde siermotieven aan te bieden.
Om zoveel mogelijk tijdverlies en foutieve interpretaties van de westerse onderwerpen te vermijden, werd het de gewoonte dat de versiering aangebracht werd te Kanton zelf, onder Europees toezicht. Dit had voor gevolg dat de porseleinstukken nog helemaal wit de ateliers van Jingdezhen verlieten en zo opgestapeld werden te Kanton. Doch deze werkwijze, die trouwens alleen toepasselijk was voor email, werd zeker niet voor 1740 ingevoerd.
Onder de speciale bestellingen werd vooral met wapenschilden versierd (d.i. heraldisch) porselein het hoogst geschat, ongeacht de beperkte uitvoer. Het beantwoordde aan een steeds groeiende weeldedrang en kostte ook vijf tot vijfentwintig maal meer dan het andere uitvoerporselein. Maar deze heraldisch versierde stukken zijn van uitzonderlijk belang omdat juist de wapenschilden een nauwkeurige datering mogelijk maken. De studie van die stukken liet toe de ontwikkeling in de secundaire motieven te bepalen en zo het geheel van het 'Chine de commande' chronologisch te ordenen. Voor de overige Europese siermotieven putte men uit de meest uiteenlopende bronnen (godsdienst, mythologie, literatuur, politiek, anekdoten, liefdestafereeltjes, enz.). Gretig werd gebruik gemaakt van gravures die in Europa reeds in de handel waren en een groot succes kenden. Dit porseleinwerk bereikte zijn hoogtepunt ongeveer tussen 1735 en 1760. In de latere ontwikkeling wordt de invloed van de Europese werkplaatsen op het Chinees porselein alsmaar duidelijker, zowel in de vorm als in de versiering.
De 18e eeuw was voor het uitvoerporselein de gouden eeuw. Het werd aangeboden in een veelheid van stijlen en vormen en niet zelden werd met de produktietechnieken geëxperimenteerd. Dit porselein dankt zijn enorme verspreiding aan zijn uitstekende kwaliteit en tevens aan de lage kostprijs, twee troeven die ten volle werden uitgespeeld tot in het laatste kwart van de 18e eeuw. Na 1780 begon het de berg af te gaan met het Chinees uitvoerporselein.
Dit is toe te schrijven aan een veranderend kunstgevoel bij de klanten (het porselein was niet langer het volmaakt materiaal en het enthousiasme ten aanzien van China verzwakte bij de terugkeer naar de antiek-Romeinse denkwereld), doch vooral aan de nu zegevierende concurrentie van de Europese werkplaatsen.
Dit alles had echter weinig invloed op de bloeiende handel met China die evenwel een geheel ander karakter zou krijgen.
De verzamelingen die thans in het Chinees Paviljoen te zien zijn, bieden een representatief beeld van de verschillende stijlrichtingen die gedurende twee eeuwen vorm en decoratie van het Chinees uitvoerporselein bepaald hebben. Het grootste deel van de collectie bestaat uit porselein van de 18e eeuw. Al deze stukken worden getoond in deel- en thematentoonstellingen, die niet alleen een genuanceerd beeld van de evolutie in de porseleindecoratiekunst schetsen, maar ook de handelsactiviteiten met China illustreren en - voor wie tussen de regels kan lezen - tevens het dagelijkse leven van de begoede klasse in het Europa van die tijd.