Het werk 'Koning en Koningin' beeldt twee vrijwel levensgrote figuren uit: een mannelijke en een vrouwelijke. Beiden zitten op een bank wat naar rechts gedraaid - vanuit het standpunt van de toeschouwer - en beroeren elkaar niet. Het tamelijk lange gewaad dat over de knieën naar beneden valt is vloeiender en korter bij de koningin, strakker en statischer bij de koning. De voeten staan bij beiden zeer vast op de grond. Vanuit deze onderbouw welft de romp naar boven. De figuren vertonen een betrekkelijk vlak gehouden en gerekt bovenlichaam met een holle beweging in de rug. De golvende schouderlijn loopt door in de armen die het bovenlichaam omlijsten. De beweging van armen en handen is afgesloten, berustend bij de vrouw, krachtiger maar enigszins moeizaam bij de man. Op een cylindervormige hals dragen beiden een zeer merkwaardig beendervormig hoofd met een kroon die vergroeid is met en uit de figuren. De basisstructuur van die hoofden bestaat uit twee loodrecht op elkaar geplaatste schijven waarvan de ene het profiel van het hoofd aangeeft, de andere het achterhoofd. De ogen bestaan uit een doorboring van de profielschijf. Ze zijn totaal verschillend gelegen en anders gericht bij beiden. Bij de koningin is een haartooi te ontdekken, bij de koning is het hoofd verder uitgewerkt door nog twee horizontale schijven: één bovenaan met een inwaartse naar achter toe omhooglopende beweging die voorhoofd en schedel vormt; één onderaan die kin en baard suggereert.
Stylistisch werden op meesterlijke wijze zeer uiteenlopende inspiratiebronnen tot een volkomen eenheid verweven: de vorm van het koningshoofd kan door een beenderfragment zijn ingegeven, de tors door pre-columbiaans aardewerk, de gewaden die vanaf de knieën in plooien neervallen doen denken aan die van zittende Egyptische figuren, handen en voeten tenslotte lijken naar de natuur geboetseerd te zijn. In zijn geheel genomen brengt de sculptuur een merkwaardige verzoening tot stand tussen een statische, enigszins sacrale en een meer menselijke vormopvatting: die zuiver 'menselijke' kant van het onderwerp wordt in een bevreemdend perspectief geplaatst. De houding van het paar suggereert dat zij een manifestatie of stoet bijwonen en toch op afstand van hun onderdanen blijven. Het vorstelijk karakter schuilt niet in een indrukwekkende aanblik, maar is vervat in eenvoud en terughoudendheid in de vormgeving.