De wereldberoemde maquette van Rome is gerestaureerd en te zien op de Europalia-tentoonstelling 'Da Pompei a Roma'.
Europalia Italië - Alle wegen leiden naar Rome
Vrome pelgrims, denkers en schilders
Ter gelegenheid van deze tweede uitgave van een festival gewijd aan Italië in het kader van Europalia, boden de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis van Brussel de bezoekers van de Pompeji-expo graag een extra parcours aan. Vermits de renovatie van de wereldberoemde maquette van Rome kort voor de opening werd voltooid, leek het inderdaad geschikt om het publiek op weg van Pompeji naar Rome, Da Pompei a Roma, een beeld te schetsen van hoe de ontdekking van de Vesuvius-steden kadert in de ruimere context van de herontdekking van de Romeinse oudheid.
Geruime tijd voor de ontdekking van Herculaneum (1709) en Pompeji (1748), waren de vervallen monumenten van Rome ten prooi gevallen aan de bouwdrift van de pausen van de 15de en 16de eeuw. Mede door het protest van kunstenaars als Rafaël en Michelangelo werd deze roofbouw aan banden gelegd door de oprichting van de pauselijke Commissario delle Antichità (1534). De getuigenissen van het verleden werden voortaan niet alleen vastgelegd door pen en penseel van vorsers en kunstenaars uit de Italiaanse steden, maar ook door erudiete reizigers uit onze gewesten, zoals Pighius en Smetius of kunstenaars als een Hiëronimus Cock, Jan Gossaert of een Maarten van Heemskerk. Het werk van deze Fiamminghi en dat van de humanisten op het thuisfront, heeft een fundamentele rol gespeeld in de herontdekking van het oude Italië. Ze openden een wijdvertakt studiegebied dat uiteindelijk vaste vorm zou geven aan het intellectuele en materiële erfgoed van de Europese democratieën.
De eerste reizigers uit onze gewesten die tijdens de middeleeuwen Rome bezochten, waren vrome pelgrims die er de pauselijke zetel kwamen bewonderen en het graf van Sint-Pieter en de relikwieën vereerden. De ruïnes van het antieke Rome lieten een diepe indruk op hen na, en werden beschouwd als de stille getuigenissen van wat de tand des tijds had aangericht met de grootste stad van de oudheid. Hoewel de vroegste reisgidsen uit de 8ste - 9de eeuw dateren, ontwikkelt zich pas in de 15de eeuw een echte wetenschappelijke belangstelling voor de ruïnes. De neerslag hiervan beperkte zich aanvankelijk tot de geschriften van een kring Italiaanse humanisten die meestal in pauselijke opdracht werkten.
De rol die de pausen speelden in dit proces was op zijn minst dubbelzinnig: ze leefden te midden van de resten van het oude Rome, waarop ze een nieuwe stad grondvestten. Zo steunden ze immers (en niet zelden met eigen middelen), topografische, historische of epigrafische studies van de antieke monumenten. Anderzijds waren zij het die de ruïnes ruimden of gebruikten als fundering voor moderne gebouwen of, nog vaker, als steengroeven voor goedkoop bouwmateriaal.
Het is pas in het tweede derde van het cinquecento dat de erudiete werken zich losmaken van de middeleeuwse traditie (vertegenwoordigd door o.m. de Mirabilia Urbi - "De wonderen van de Stad" uit de 12de eeuw) om zich voortaan te baseren op wetenschappelijk onderzoek van de monumenten. In zijn Descriptio Urbis Romae (1432-34), werkt Leo Battista Alberti een nieuw complex topografisch rasterplan uit, waarop de monumenten gesitueerd konden worden. Zijn innoverende benadering krijgt spoedig navolging in het werk Roma Instaurata (1444-46) van Flavio Bondio. De nauwgezette beschrijvingen gebaseerd op persoonlijk onderzoek van deze geleerde, worden hier geconfronteerd met die van klassieke auteurs en de overlevering van antieke bronnen zoals de Regionarii, catalogi van het Late Keizerrijk waarin de monumenten van Rome per regio opgesomd werden. Bovendien legt hij een levendige belangstelling voor de geografie van Italië aan de dag die zijn neerslag vindt in zijn Italia illustrata (1453), waaruit vele auteurs van reisgidsen naar believen zouden putten.
Van zodra het humanisme zijn doorbraak kende in onze gewesten, werden Rome en Italië vaste reisbestemmingen van geletterden, met Erasmus op kop (1506-1509). Deze grote denker beschouwde zijn afreis naar Italië zelfs als de bekroning van zijn studies, een mijlpaal die hij slechts op veertigjarige leeftijd kon overschrijden. In de 16de eeuw groeit een dergelijke peregrinatio gaandeweg uit tot een onmisbaar onderdeel van de opleiding van kunstenaars en wetenschappers, en is de stroom reizigers nauwelijks nog te stuiten...
Rome herontdekt
In het parcours van de tentoonstelling worden de opeenvolgende etappes geschetst van de herontdekking van de Romeinse oudheid tot na de periode van de Grand Tour.
Munten, gesneden stenen, marmerstalen, oudheden en hun kopieën in gips of metaal, wijzen op de diversiteit van de belangstellingspoten van de pioniers. Tal van werken uit de Renaissance en de Moderne Tijden tonen hoe de herbronning die ze bewerkstelligden onder meer de stroming van het neoclassicisme in de hand werkte. Orgelpunt van deze reis door de tijd die met de oude monumenten van Rome aanvat, is het wereldberoemde en nu gerenoveerde schaalmodel van het antieke Rome.
De didactische functie die dit model vervulde voor generaties schoolkinderen en studenten zal in de toekomst verder uitgebouwd worden met behulp van multimediatechnieken, waarvan hier alvast een voorproefje wordt gegeven. Het lijkt er dus op dat Roma wel degelijk eterna is.
Unieke maquette
Het schaalmodel van Paul Bigot (zie verder) stelt de stad Rome voor, op het hoogtepunt van haar monumentale pracht, ongeveer twintig jaar voor de invasie van Alaric (410). Deze luidt de ondergang van de stad in en de geleidelijke aftakeling van haar gebouwen. Het plan in reliëf op een schaal van 1/400 werd in gips uitgevoerd op een houten gebinte. Drie andere versies waren bestemd voor de universiteiten van Caen, de Parijse Sorbonne en het Pennsylvania Museum (Philadelphia). De maquette van de Sorbonne had helaas al heel wat schade geleden tijdens de Tweede Wereldoorlog en zou de studentenopstand van mei 1968 niet overleven. Het schaalmodel van Philadelphia bestaat ook niet meer en het exemplaar van Caen werd slechts recent gerestaureerd, om met behulp van nieuwe technologieën een voorbeeld voor de toekomst te worden.
Het Brussels exemplaar was de enige ingekleurde versie en is niet enkel opmerkelijk goed bewaard, maar verdient ook nog van uit andere oogpunten onze aandacht. De maquette meet 1 x 4 meter en bestaat uit 98 verschillende elementen die naadloos op elkaar aansluiten. Ze bestrijkt ongeveer 3/5 van de totale oppervlakte van de antieke stad; de wijken die het verst van het centrum lagen bleken inderdaad slechts moeilijk op realistische wijze gereconstrueerd te kunnen worden. Dit verklaart waarom slechts enkele sporen van de Aureliaanse stadsmuur zichtbaar zijn. De toeschouwer wordt een blik op de Eeuwige Stad gegund van op een hoogte van 300 meter.
Via 98 lichtprojectoren en een digitaal bestuurde beeld- en geluidsband worden de tachtig belangrijkste monumenten en architecturale verwezenlijkingen belicht en becommentarieerd en ook nog eens uitvergroot op een tweevoudig videoscherm. Via een aantal beschikbare computers kan ook de individuele bezoeker inloggen op de stad en meer bijzondere informatie over een bepaalde stadswijk of gebouw opvragen. De keizerlijke fora, de badhuizen, de stadions, de tempels, de woonwijken, de theaters en zo veel meer worden virtueel binnen oog- en handbereik gebracht.
Paul Bigot had zich grotendeels gebaseerd op de wetenschappelijke publicatie (door R. Lanciani) van een marmeren plan van Rome uit de Severiaanse periode (begin 3de eeuw), waarvan honderden fragmenten opgegraven werden langs de achtermuur van het Forum van de Vrede, achter het republikeinse Forum. Tot in de eindfase van het project paste Bigot zijn model aan de bevindingen aan, die de lopende opgravingen toestonden. Desondanks legt het schaalmodel een tijdsbeeld vast, dat door de evolutie van onze kennis van de topografie van Rome sedert 1937 achterhaald is. Een van de grote omwentelingen greep plaats in de zestiger jaren, toen vastgesteld kon worden dat men in de zone van het Marsveld het theater van Balbus verkeerdelijk had geïdentificeerd met de plek waar eertijds het Circus Flaminius was aangelegd.
Recente opgravingen ter gelegenheid van het jubileumjaar 2000 wezen bovendien uit dat de tempel van het Forum van Trajanus, het grootste plein uit de keizertijd, zich niet achter de zuil van Trajanus had bevonden (naast de huidige Piazza Venezia), maar tegenover de Basilica Ulpia, net naast het Forum van Augustus. Om het historisch aspect van de maquette als een tijdsbeeld te respecteren, zullen dergelijke aanpassingen in de nabije toekomst op virtuele wijze aangebracht worden.
Het werkstuk van Paul Bigot
Paul Bigot studeerde architectuur aan de Ecole Nationale Supérieure des BeauxArts van Parijs. Als laureaat van de Grand Prix de Rome (1900) nam hij zich voor een reconstructiemodel van het Circus Maximus in te zenden. Om de volumes beter in te schatten, bereidde Bigot dit project voor met behulp van een schaalmodel in klei. Door zijn passie voor dit werk, rijpte het plan om ooit een dergelijk schaalmodel te maken van het antieke Rome in haar gehele omvang. Een eerste voorontwerp werd voorgesteld op de Wereldtentoonstelling van Rome in 1911. Bigot paste dit schaalmodel vanaf 1937 aan, zoals blijkt uit een vergelijking van het Brusselse exemplaar met het origineel te Caen. Enkele jaren nadien stierf hij, op 8 juni 1942, in volle oorlogstijd.
Praktische informatie
DA POMPEI A ROMA. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis Brussel (9/4/2003·8/2/2004)