Oude kinderportretten maken doorgaans een bevreemdende indruk. Wanneer iemand van 'Het jongetje met de jachthonden' uit de verzameling van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen zegt: 'Wat een leuk schilderij! Die wurmen zagen er toch nog al uit.', dan is hiermee de spontane indruk van een eerste vluchtige kennismaking samengevat. Er gaat inderdaad een aangename en open indruk uit van het portret als geheel. Tegelijk verbaast ons de manier waarop toenmaals het kind in de kleren werd gestoken. Het staat stijf van de zijde en de strikken. Houding en mimiek zijn van die der volwassenen afgekeken. Als we daarbij bedenken dat naar hedendaagse opvattingen een jurk helemaal niet meer bij een jongen hoort, dan werkt het geheel enigszins onthutsend.
De lange jurk is trouwens de oorzaak van een vergissing geworden. Tot voor enkele jaren werd de geportretteerde jongen voor een meisje aangezien. Het nageslacht was vergeten dat in het midden van de 17de eeuw jongetjes net als meisjes tot omstreeks hun zesde jaar in de lange kleren liepen. Een recente studie bewees dat het schilderij wel degelijk een knaap voorstelt, die omstreeks 1655 zowat zes jaar oud was.
Tot de klederdracht van de jongens behoort de lange jurk met de slappe witte platte kraag waaraan twee akertjes of kwastjes hangen. Verder maken de grote strikken ter hoogte van het middel deel uit van het jongenskostuum evenals de baret met de pluim even schuin geplaatst, zodat het witte kapje dat het hoofd tegen de koude moet beschermen, zichtbaar blijft.
Vandaag zouden minder opvallende jurken en hoofddeksels ruim voldoende zijn om kinderen van het mannelijk geslacht complexen te bezorgen.
Zoals blijkt uit het snoevend voorkomen van de knaap op het schilderij hadden zij daar vroeger niet van te lijden. Misschien genoten de jongens wel andere exclusieve voorrechten. Het jongetje op het schilderij althans is volledig opgetuigd met alle attributen van de valkenjacht.
Het draagt op de rechterzij een leren valkenierstas. De linkerhand steekt in een bruin leren valkeniershandschoen en op de vuist zit een slechtvalk met bruine dwarsbanden op de veren, zwarte nagels en een sterk gebogen snavel. Een rode kap of huif is over de kop van de vogel geschoven en bedekt de ogen zodat het dier machteloos aan de jager overgeleverd is. Slechtvalken werden voornamelijk gebruikt voor de jacht op vliegend wild zoals duiven en reigers die na de slachting door honden werden opgehaald. Daarom is het jongetje vergezeld van twee jachthonden: een wit en bruin gevlekte spioen (waaruit de meeste van onze tegenwoordige jachthonden werden gekweekt) en een donkerharige windhond met witte borst. In de middeleeuwen werd de valkenjacht als sport en vermaak uitsluitend door edellieden beoefend. Mettertijd werd dit adellijk voorrecht tegen betaling van jachtrechten mede aan de rijke burgerstand verleend. Of de knaap op het schilderij nu een jonker voorstelt ofwel een kleine 'bourgeois gentilhomme' ontsnapt voorlopig aan alle controle. Zeker is het dat houding, kleding en omgeving van het kind onderworpen werden aan de normen van het 'standenportret'. Gaf een welgestelde klant een schilder opdracht een familielid te portretteren, dan verwachtte hij niet alleen een uiterlijke gelijkenis. Ook de waardigheid van de adellijke afstamming of van de maatschappelijke rang moest door de kunstenaar demonstratief in de verf worden gezet.
In de 17de eeuw was er veel vraag naar dergelijke portretten en Vlaamse schilders waren daarin bijzonder bedreven. Naast Rubens en Van Dijck, die doorgaans voor de hoge adel werkten, leefde te Antwerpen, Cornelis de Vos, die met veel talent een hele reeks patriciërsportretten bijeen schilderde. Erasmus Quellien, leerling van Rubens, had de virtuoze schilderwijze van zijn meester overgenomen en zette de traditie van het portretschilderen te Antwerpen voort. Vandaag wordt hij tot de schilders van het tweede plan gerekend. Toch mag het kinderportret met de honden, dat terecht aan hem wordt toegeschreven, bijzonder geslaagd en aantrekkelijk heten.