Een spook waart rond in de Gentse musea. Het spook van Keizer Karel.
Als museumbeheerder heb je oog voor de impact die een dergelijke manifestatie op korte en lange termijn kan hebben. Maar wat als je een collectie hebt die met de beste wil van de wereld niet aan deze illustere stadsgenoot kan gekoppeld worden?
Een spook waart rond...
Met dit probleem zag Annemie van Gijseghem, beheerder van het Schoolmuseum en Hortus, zich geconfronteerd.
" Een tentoonstelling maken met stukken uit de eigen collectie was, gezien het natuurwetenschappelijk karakter, volledig uitgesloten. Een tweede, misschien wel belangrijker probleem was het doelpubliek. Het grootste deel van onze bezoekers zijn kinderen die meestal in klasverband het museum bezoeken. De gemiddelde leeftijd ligt tussen acht en twaalf jaar met een ruime marge naar beide kanten. Het is met andere woorden een publiek met een zeer beperkt historisch referentiekader dat nauwelijks van het bestaan van Keizer Karel gehoord heeft. Uit navraag bleek dat het thema 'ontdekkingsreizen' de beoogde doelgroep toch wel aansprak en daarenboven een onderwerp was dat perfect paste in het kader van de Keizer Karel-vieringen."
Het Schoolmuseum is in 1924 ontstaan als stedelijk initiatief om het gebrek aan didactisch materiaal in het onderwijs te compenseren. Het is het eerste museum in Europa dat ontstaan is vanuit een educatieve werking. Omdat het museum speciaal naar kinderen toe werkt, is men er zich sterk van bewust dat een bezoek in klasverband vaak de eerste kennismaking is met een museum. Dit bezoek moet dus als iets interessants worden ervaren, niet als iets verschrikkelijk saai en moeilijk.
"Het concept van de tentoonstelling is gebaseerd op directe associaties die een ontdekkingsreis bij kinderen oproept. Uitgaande van vragen over ontdekkingsreizen en het leven op zee is er een schema opgesteld met onderwerpen voor de tentoonstellingen."
Het toeval wou dat zowel het Schoolmuseum als de Hortus een leegstaande zaal had waar een tentoonstelling kon doorgaan met een langere looptijd.
"Omdat al van bij het begin geopteerd werd voor een dubbeltentoonstelling, werd het belang van een duidelijke rode draad onderkend. Beide tentoonstellingen zullen als één pakket voorgesteld worden. En dus moeten er duidelijke overeenkomsten zijn en moeten de tentoonstellingen complementair werken." Er werd ook vooropgesteld dat beide tentoonstellingen minstens twee schooljaren zouden lopen. Uit eerdere ervaringen bleek dat leerkrachten zich vrij strikt aan hun lesprogramma houden. Daarbij komt nog dat er per dag maar een beperkt aantal groepen de tentoonstellingen kan bezoeken. Twee schooljaren moeten als periode lang genoeg zijn om iedereen de kans te geven de tentoonstellingen te bezoeken. "We hebben ook belangrijke keuzes gemaakt voor de manier waarop we het thema aanbrengen. De optie om met panelen en vitrinekasten te werken, viel weg omdat dit een te statische tentoonstelling zou worden, te eendimensionaal en te belerend. Omdat de budgetten ontbreken om een bestaande tentoonstelling af te huren, zijn we genoodzaakt alles zelf aan te maken. En dat houdt toch wat beperkingen in".
Het was de afdeling Presentatie die met een gedurfd en ambitieus voorstel kwam. "Laat ons in een zaal van het Schoolmuseum een schip te bouwen". Een groots project maar, gezien het beperkte budget en mankracht, té groot om helemaal zelf uit te voeren. Er werd hulp van buitenaf gezocht. Het Stedelijk Instituut voor het Bouwbedrijf was bereid in te springen. "We waren ons er terdege van bewust dat het project stond of viel met hun beslissing. Gelukkig zagen zij het project wel zitten en konden ze onze vraag naar de skeletbouw van de boot in het atelier houtbewerking inwilligen."
Het uitgangspunt voor de inrichting van de boot was: wat willen we waar vertellen. We stapten vrij vroeg van het idee af om de ontdekkingsreis als een romantische tocht vol avonturen voor te stellen. Wel gaan we in op hoe het leven op zee verliep. De verschillen tussen de kapitein en zijn manschappen op het gebied van voedsel en behuizing, het comfort aan boord, de ziekten en de verzorging ervan werken we uit maar ook de motivatie en achtergronden voor zo'n reis krijgen de nodige aandacht. Op de achtersteven beantwoorden we vragen als 'Hoe vind je de weg op zee?', 'Hoe kan je weten hoe hard je vaart?' en 'Hoe weet je waar je bent?'. Op het middendek worden de gevaren van de zee behandeld.
In de Hortus, de plantentuin van het museum en meteen een andere locatie in de stad, borduren we verder op het thema ontdekkingen. Deze keer echter vanuit een andere invalshoek: we komen hier namelijk in de nieuwe wereld aan en bekijken wat we daar zoal vinden. Van vijf alledaagse producten - maïs, rubber, tabak, cacao en de aardappel - geven we de voorgeschiedenis en hun belang voor het dagelijks leven. Het is de bedoeling dat de leerlingen in groep op ontdekking gaan naar de teelten en daar dan verslag over uitbrengen aan hun klasgenoten. De thema's worden voor elke plant verschillend uitgewerkt volgens een stramien opgebouwd rond vegetatieproces, teeltmethode, productieproces en voedingswaarde, maar eveneens het belang van het gewas voor de huidige maatschappij. Ook voor deze tentoonstelling konden we op hulp rekenen. De afdeling metaal van het Gemeentelijk Instituut voor Technisch Onderwijs (GITO) last voor ons delen van een rubbermachine.
De Hortus en het Schoolmuseum liggen op redelijk grote afstand van elkaar. Dit en de Gentse verkeerssituatie zou scholen kunnen afschrikken om beide ten toonstellingen op één dag te bezoeken. Een mogelijke oplossing bracht de v.z.w. Scholen In het Centrum (SIC) aan. De organisatie zag een mogelijkheid om de twee locaties te verbinden via de Gentse waterlopen. Ze denken eraan een sloep tot karveel om te bouwen. Een voorstel dat zeker het overwegen waard is en hopelijk verder zal uitgewerkt worden.