Een van de pronkstukken uit de collectie van het Antwerpse Rubenshuis, de gewezen stadsvilla waar Peter Paul Rubens zijn woning en atelier in onderbracht, is na een bijzonder complexe restauratieprocedure sinds eind augustus opnieuw te bezichtigen. Het werk uit 1628 van Willem II van Haecht, tijdgenoot en vriend van Rubens, is een unieke getuigenis van de kunstcollectie van Cornelis van der Geest wanneer hij die in 1615 voorstelt aan aartshertogen Albrecht en Isabella.
De kunstkamer van Cornelis van der Geest terug in het Rubenshuis
Het genre van de zogenoemde constcamers komt in de vroege zeventiende eeuw in onze streken op, en van Haecht kan een van haar grondleggers genoemd worden. Als zoon van landschapsschilder Tobias Verhaecht groeide Willem midden in de bloeiende Antwerpse kunstscene op. Zijn vader was lange tijd actief in Italië, werkte samen met Jan Brueghel de Oude en gaf rond 1592 kort les aan Rubens. Willem werd net als zijn vader lid van de Antwerpse Sint-Lucasgilde en kon aan de slag in het atelier van Rubens. Kunstkamers getuigen als visuele bron van de vruchtbare omgeving waar de kunstenaar zich in bevond.
Zo ook Cornelis van der Geest. Die broodheer van Rubens en van Haecht had zijn rijkdom via handel in vastgoed en specerijen vergaard en moet tot de absolute elite van zeventiende-eeuws Antwerpen gerekend worden. Met zijn fortuin ondersteunde hij niet alleen een aanzienlijk deel van de kunstproductie in Antwerpen – van der Geest was kerkmeester van de St-Walburgiskerk waarvoor Rubens De Kruisoprichting schilderde – maar kon hij een indrukwekkende collectie aan kunst en rariteiten verzamelen. Wanneer hij aartshertogen Albrecht en Isabella in 1615 in zijn stadsvilla in de Mattenstraat, nabij het Steen en de Antwerpse haven, ontvangt, toont van Haecht klinkende namen: op de zijwand herkennen we Jan van Eycks Badende vrouw, een profaan werk dat verloren is gegaan maar veel gelijkenissen toont met het Arnolfini dubbelportret. Het Laatste Oordeel van Hans Rottenhammer, Pannenkoekenbakkerij van Pieter Aertsen, Portret van een geleerde door Quinten Massys en Het Laatste Avondmaal van Otto van Veen vergezellen enkele beeldhouwwerken van Giambologna, Chinees porselein en wetenschappelijke instrumenten.
Andere werken in het interieur, zoals De Amazonenslag van Rubens, Winterlandschap door Jan Wildens en Kranenhoofd aan de Schelde in Antwerpen door Sebastiaen Vrancx kunnen in 1615 nog geen deel hebben uitgemaakt van de collectie en verraden een allegorische laag in het werk. Veel meer dan een realistisch verslag van de ontmoeting is dit een ode aan Cornelis van der Geest en diens brede invloed in de kunstwereld. Niet verwonderlijk dat van Haecht het interieur niet alleen met kunstwerken maar ook met bekende gezichten vult: rondom van der Geest die de aartshertogen een van zijn topstukken toont – Maria met kind door Quinten Massys – zien we burgemeester Nicolaas Rockox, schepen Joannes Woverius, prins Wladislaus Wasa, Anthony van Dyck en Peter Paul Rubens staan. Jan Wildens, Frans Snijders en Hendrick van Balen bestuderen samen een wereldbol terwijl een aantal vooraanstaande kunstverzamelaars zich rond een tafel met bronzen beeldjes schaart. Op diezelfde tafel ligt een tekening van Jan Wierix, nu bewaard in de collectie Museum Mayer van den Bergh, met een al even allegorisch onderwerp: het Atelier van Apelles.
Ben Van Beneden, gewezen directeur van het Rubenshuis, kwam in de laatste jaren tot nieuwe wetenschappelijke inzichten rond het werk:
“Voor de miniatuurportretjes in het schilderij baseerde Van Haecht zich op bestaande portretten van Rubens en Van Dyck, die hij nauwgezet kopieerde. Dit betekent dat de kunstenaar toegang tot al die portretten moeten hebben gehad. Zeer recent is gesuggereerd dat Rubens en Van Dyck enkele van die portretten speciaal voor De kunstkamer van Cornelis van der Geest hebben gemaakt. De betrokkenheid van beide meesters bij de uitwerking van het schilderij moet dus groter zijn geweest dan tot dusver werd aangenomen.”
Zo’n nauwe samenwerking met Rubens biedt mogelijk een verklaring voor de complexe inhoud van het schilderij. Bovenaan de deuropening is het devies van de verzamelaar aangebracht: ‘Vive l’esprit’. Hierboven is het wapenschild van van der Geest te zien, vergezeld van een schedel, een witte duif en twee antieke bustes:
“Het devies is een eerbetoon aan het artistieke patronaat van een voorbeeldig verzamelaar – ‘Lang leve Van der Geest’ – wiens faam na diens dood zal blijven voortbestaan. Tegelijkertijd verwijst esprit naar cognitieve en artistieke kwaliteiten als ingenium, ingegno, of scherpzinnigheid, vindingrijkheid en oordeelsvermogen. Kortom, naar artistiek en intellectueel talent en genie. De antieke bustes van Seneca en diens leerling Nero erboven zijn mogelijk afgietsels van borstbeelden uit de verzameling van Rubens, en kunnen worden geïnterpreteerd als een verwijzing naar Van der Geests neo-stoïsche oriëntatie.”
Het werk vertrok in april 2019 naar het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK-IRPA) te Brussel. Tijdens hun onderzoek kwam een complexe materiële geschiedenis aan het licht: de planken waaruit het eikenhouten paneel is opgebouwd krimpen en zetten uiteen in tegengestelde richting. Dat veroorzaakt interne spanning die tot barsten, openstaande voegen en zichtbare beschadigingen in de verflaag leidde. Om naast de verflaag ook de drager te kunnen restaureren, werkte restaurator Aline Genbrugge een secundaire drager in sitkaspar uit. Opgebouwd met ‘tapered battens’, een principe uit de luchtvaartsector, verzekert die flexibele drager de duurzame bewaring van het werk. “De frisse, originele kleuren zijn weer zichtbaar. Achter sommige oude vullingen van voegen en barsten kwam zelfs de originele verflaag terug vrij. Zo kregen de ogen van Willem van Haecht, die vermoedelijk zichzelf in de deuropening schilderde, hun originele kleur terug.”
De terugkeer van De kunstkamer van Cornelis van der Geest naar het Rubenshuis betekende voor Van Beneden, enkele weken voor zijn pensioen, een mooie afsluiter van zijn carrière. Hij gaf tijdens het Cultuurweekend en ter ere van de terugkeer van het werk enkele lezingen rond zijn wetenschappelijk onderzoek.