Kurt Lewy (1898-1963) is voor de meesten onder ons een nobele onbekende. Hooguit tref je zijn naam aan ergens halfweg een lijstje modernisten uit de jaren ’50. Om een individuele tentoonstelling van hem gezien te hebben moet je al een respectabele leeftijd hebben. Daarom zijn wij het Joods Museum in Brussel dankbaar dat een juweeltje van een tentoonstelling rond deze intrigerende figuur wil brengen.
De hard bevochten rust van Kurt Lewy
De zwijgzame modernist
Kenners spreken de naam van Kurt Lewy met respect uit: evenwichtig werk, verfijnd, degelijk vakmanschap, een loyale collega in de Brusselse kunstscène. Op het ogenblik dat Kurt Lewy abstract begint te schilderen is hij al vierenvijftig jaar oud en net een jaar tot Belg genaturaliseerd. Uiteindelijk zal zijn abstracte carrière slechts elf jaar duren.
In tegenstelling tot veel van zijn collega’s was Lewy een erg discrete persoon. Over zijn kunst heeft hij slechts zelden gesproken. Wat hij te zeggen had, zat besloten in zijn werken; al de rest was loos gezwets. Zo maakte hij het kunstcriticus Léon-Louis Sosset niet bepaald gemakkelijk toen deze een monografie over hem probeerde te schrijven. De zeldzame citaten die wij van Lewy hebben zijn dus kostbare getuigenissen. Dit wist Sosset hem dan toch te ontfutselen: “Als reactie op de vernielzuchtige stromingen in een verstoorde en chaotische wereld, streef ik een perfect evenwicht na in de verhouding tussen vormen en kleurwaarde. De uitdrukking van innerlijke rust is de essentiële voorwaarde van mijn werk, in een geest van zuiverheid en logica.”
Die zen-houding is geen uiting van wereldvreemdheid of naïef idealisme. Vernielzucht en chaos heeft hij aan den lijve ondervonden. Hoeveel van zijn generatiegenoten die net als hij tegelijk jood en Duitser waren hebben de verschrikkingen van vervolging en oorlog overleefd? Lewy heeft al met al nog geluk gehad, maar de beproevingen hebben hun sporen nagelaten.
Van Duitser tot Belg
Kurt Lewy wordt in 1898 in Essen geboren in een vermogende joodse familie, een op en top Duits milieu zonder bijzondere belangstelling voor religieuze aangelegenheden. Hij geniet een opleiding in grafische vakken en druktechnieken aan de Kunstgewerbeschule (kunstnijverheidsschool) Essen. Aangespoord door schilder Heinrich Campendonk (1889-1957) – bij ons bekend als vriend van Paul van Ostaijen – legt hij zich toe op de techniek van de emailleerkunst. Hiervoor volgt hij bijkomend cursussen aan de Berlijnse academie en bij een juweliersbedrijf in Pforzheim. Zijn opleiding als emailleur levert hem heel wat opdrachten op, hoofdzakelijk siervoorwerpen en juwelen; sommige daarvan lijken wel kleine abstracte werken, al is dat dan nog niet aan de orde. In 1929 wordt hij aangesteld als lesgever in zijn vroegere school, die nu omgedoopt is tot Folkwangschule. Hij onderricht er de grafische technieken. In 1933 grijpen de nazi’s de macht en wordt Lewy meteen uit zijn ambt ontzet. In 1935 vlucht hij naar België. Samen met zijn echtgenote en zijn moeder vestigt hij zich in Brussel. De vreemdelingenpolitie houdt hem in de gaten maar laat hem verder ongemoeid. Daar komt verandering in na 10 mei 1940. Als vijandige onderdaan wordt hij gearresteerd en belandt hij in het interneringskamp van Saint-Cyprien (bijgenaamd ‘De hel van Perpignan’). Na de val van Frankrijk wordt hij samen met de overige joden overgebracht naar het kamp van Gurs, op een hoogvlakte ergens tussen Pau en Bayonne, in het niet-bezette deel van Frankrijk. Wanneer in de zomer van 1942 het regime van Vichy ten val komt, beslissen de nazi’s het kamp te ontruimen. Lewy weet wat dat betekent en hij slaat op de vlucht. Terug in Brussel kan hij zich schuilhouden onder een valse identiteit. In juni 1944 worden hij en zijn echtgenote opgepakt, wellicht door een buurman verraden. Kurt Lewy belandt in de Dossinkazerne in Mechelen. Als bij wonder ontsnapt hij aan de deportatie en zo overleeft hij de oorlog. Eens te meer stond het geluk aan zijn kant.
Moeizaam neemt hij de draad terug op; hij blijft behoedzaam. Sinds zijn vlucht uit Duitsland heeft hij geleerd zich gedeisd te houden. De oorlog is wel voorbij, maar hij is nog altijd een Duitser of in het beste geval statenloos, in een precaire toestand.
België geeft hem gelukkig de kans zijn kunstenaarschap te beoefenen en tentoon te stellen. In 1951 krijgt hij het Belgisch staatsburgerschap. Het jaar nadien wordt die donkere periode afgesloten met een solotentoonstelling in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel. Dat is ongeveer het tijdstip waarop hij de figuratie de rug toekeert en abstract begint te schilderen.
Het oorlogstrauma verwerkt
Onwillekeurig roepen de lotgevallen van Kurt Lewy die van een andere joodse kunstenaar op: Felix Nussbaum (1904-1944). Beiden komen als vluchteling toe in België. Beiden worden in mei 1940 opgepakt en belanden in het kamp van Saint-Cyprien. Ze ontsnappen en duiken onder in Brussel. Ze blijven verder werken. Voor Nussbaum en zijn echtgenote Felka loopt het slecht af. Ook zij worden kort voor de bevrijding verklikt en opgepakt. Via de Dossinkazerne belanden zij in Auschwitz waar ze worden vergast.
Tijdens zijn onderduikperiode heeft Nussbaum enkele van zijn meest pakkende werken geschilderd. Macaber en cynisch schreeuwt hij zijn opstandigheid uit tegen de uitzichtloze situatie waarin hij gevangen zit, waarin eigenlijke de hele mensheid is beland. Kurt Lewy heeft een ander temperament, zijn reactie is behoedzamer. Nussbaum stond bij de machtsovername van de nazi’s aan het begin van zijn carrière, alle wegen lagen nog open. Lewy werd van gerespecteerd leraar gedegradeerd tot paria, ongewenst in eigen land, amper geduld in den vreemde. De verwerking neemt jaren in beslag en uit zich in een aantal treffende schilderijen.
In 1944 schildert hij met waterverf een onschuldig ogend Stilleven met naaigerief. Op het eerste gezicht, een banaal tafereel, maar de beslotenheid ervan maakt het beklemmend. Er zitten stille verwijzingen in naar de dreigende buitenwereld. Die is hier afwezig; alles speelt zich af op een doek waarvan de vorm enigszins aan die van een joods gebedsdoek herinnert. Hierop ligt alles klaar om stukjes stof op kledingstukken te naaien. In die dagen was men maar al te vertrouwd met dat ritueel. In tegenstelling tot de davidster die je zou verwachten liggen een aantal linten voor linnenmarkeringen. Zij dragen de initialen KL (beklemtoont hij de eigen identiteit, terwijl de davidster die juist wegneemt?). Maar dan is er nog dat ene fragmentjes met de cijfers 44, geplooid in de vorm van een runenteken S dat heel nare associaties oproept. Ook de ervaring van de interneringskampen heeft hij in een doek verwerkt, met de veelzeggende titel Prikkeldraad (1947). Ook Felix Nussbaum heeft die nachtmerrie meermaals als onderwerp behandeld in een aantal sombere werken, met de klemtoon op de mensonterende en vernederende wantoestanden.
Lewy benadert het gegeven op een heel andere manier. Hij werkt met verwijzingen en de stijl die hij daarbij hanteert is die van het surrealisme en de pittura metafysica. Op het eerste gezicht straalt het werk een misleidende liefelijkheid uit. De prikkeldraad uit de titel is nergens te zien. Toch toont Lewy ons wel degelijk de synthese van het troosteloze interneringskamp. Geen prikkeldraad inderdaad, wel dorre ondoordringbare doornstruiken. Enkele planken, schots en scheef met een paar roestige kromme nagels erin, en een stuk golfplaat, tot zover het comfort van de barakken. Naast een lege fles, een enkel warm kleuraccent, dat van een al even leeg blik. Een onbestemde grauwe vloer, een vale lucht, welkom in the middle of nowhere.
Het schilderij Gebroken raam (1949) is typerend voor zijn naoorlogs figuratief werk. Stilistisch leunt hij aan bij het animisme en de nieuwe zakelijkheid, met dat tikkeltje surrealisme dat in die jaren gangbaar was. Inhoudelijk staat de oorlogservaring weer centraal. Het gaat hier meer dan over het banale incident van een gebroken ruit. Een heel spel van verwijzingen en associaties wordt in gang gezet: een open venster dat door het gebroken glas zinloos is geworden, uitkijkend op een afgesloten tuin, met een serre, een gevangenis voor de natuur, een vrouw, aanwezig en afwezig tegelijk (het is maar een borstbeeld), de achterkant van een schilderij, ook al nutteloos. Alles verwijst naar verlangens die onvervuld blijven, naar dromen die aan scherven liggen.
Art Abstrait
We zullen wellicht nooit weten wat Kurt Lewy ertoe aangezet heeft de stap te zetten naar non-figuratieve kunst, naar het informele. Misschien is het juist die hang naar het essentiële, de weglating van het detail, dus een wiltot abstractie. Feit is dat hij de grote stap zet rond 1952. Dat is het tijdstip waarop een aantal non-figuratieve kunstenaars de krachten bundelen in de groep Art Abstrait. Initiatiefnemers zijn Jo Delahaut (1911-1992) en Jean Milo (1906-1993). Hun doel is op een solidaire basis de belangen van de leden te verdedigen, via tentoonstellingen, uitgave van grafiekmappen en andere publicaties. Zij hebben geen gemeenschappelijk programma, tenzij de trouw aan de non-figuratie, zonderonderscheid van tendensen. De stichtende leden zijn, buiten Delahaut en Milo, Jan Burssens (1925-2002), Pol Bury (1922-2005), Georges Carrey (1902-1953), Georges Collignon (1923-2002), Léopold Plomteux (1920-2008) en Jan Saverys (1924-2017). Het initiatief wordt goed onthaald en nieuwe krachten komen de groep vervoegen, onder hen Kurt Lewy, Francine Holley (1919-2020), Jean Rets (1910-1998) en Guy Vandenbranden (1926-2014). Samen met Art Abstrait toont Lewy zijn eerste abstracte schilderijen; hij brengt ook een nieuwigheid aan: abstracte composities op email. Met jaren ervaring bespeelt hij op virtuoze wijze de moeilijke techniek van het emailleren. Dat is de kritiek niet ontgaan. Naar aanleiding van een tentoonstelling in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten wordt de groep Art Abstrait geprezen omdat hij het concept abstracte kunst aanvaardbaar heeft gemaakt en ook aantoont dat die kunstvorm zich via vernieuwde vormen kan uitdrukken: nieuwe materialen, zoals metaal (Delahaut), nieuwe technieken zoals email (Lewy) of het invoeren van beweging (Bury). Lewy toont zich een degelijke groepsspeler, niet enkel met kwaliteitsvol werk, maar ook als gewaardeerde gesprekspartner onder meer voor de organisatie van tentoonstellingen in Duitsland.
Na het uiteenvallen van de groep Art Abstrait verzamelt Jo Delahaut enkele oudgedienden in een nieuwe groep: Formes. Kurt Lewy blijft er een loyaal lid van tot aan zijn dood in 1963. Achteraf beschouwd is het opmerkelijk dat Kurt Lewy tijdens een carrière van slechts elf jaar een aanzienlijk oeuvre bij elkaar geschilderd heeft. Hij blijkt zich van meet af aan een duidelijk doel voor ogen te hebben gesteld. In een zeldzame openhartige bui licht hij even zijn receptuur toe. Zijn uitgangspunt is een beredeneerde gevoeligheid gekoppeld aan een sterke rationele constructie. Daarom moeten de elementen die hij kiest uitmunten in ‘clarté’ en ‘netteté’, helderheid en afleesbaarheid. Hier spreekt de volleerde vakman met tientallen jaren ervaring op de teller. Geen wonder dat Delahaut zich ooit heeft laten ontvallen dat hij bij een werk van Lewy nooit heeft kunnen onderscheiden of het uit zijn vroege periode stamde of van latere datum was. Met andere woorden het was telkens af, voldragen.
Tussen rede en gevoel
De strenge rationaliteit van Lewy’s aanpak wordt gelukkig getemperd door zijn artistieke gevoeligheid en zijn finesse. Het werk wordt nooit saai of voorspelbaar. Voor onze ogen ontvouwt zich een subtiel spel van over en in elkaar vervloeiende kleurvlakken, al dan niet alternerend met asymmetrisch geplaatste leegten, dat alles gevat in een speels lijnenspel. Maar dan treden verschuivingen aan het licht: de vlakken muteren, de lijnen grendelen ze niet helemaal af, ze roepen nieuwe gehelen op, waardoor weer totaal andere vlakken zichtbaar worden. De vloeiende lijn ritmeert, structureert, onderlijnt, maar haar geruststellende helderheid maakt van haar ook de ideale misleider.
Het is een spel dat telkens opnieuw gespeeld wordt, met oneindige variaties, soms met milde ironie, zonder afbreuk te doen aan de serene afleesbaarheid van het werk. Vandaar dat de schilderijen geen titel meer dragen. Zij heten ‘compositie’ al dan niet met volgnummer, om ze van elkaar te onderscheiden, mocht dat nuttig zijn. Ze zijn niet heel talrijk, de werken van Kurt Lewy die het Joods Museum ons toont, maar hun aantal is ruim voldoende om ons te laten mediteren over de fijnzinnige paden van de non-figuratie, over de excellentie van het kleurrijke email.
Joods museum krijgt fundamentele aanpassingen
Het huidige museumgebouw dateert van 1901 en heeft nood aan grondige aanpassingen om te beantwoorden aan de hedendaagse museumnormen. Na een Europese aanbesteding koos het museum voor Tab Architecten uit Gent, Barozzi Veiga uit Barcelona en Barbara Van der Wee, waarvan het kantoor in Brussel is gevestigd. Ze kregen de unanieme steun van de jury.
De architecten willen een nieuwe identiteit bieden voor het museum zonder bestaande elementen, zoals de neoklassiek geïnspireerde gevel, te vernielen. Op de begane grond zal vanaf buitenaf de boekwinkel, de kassa, de patio en het restaurant te zien zijn. In de kelder zal een grote ruimte van 360 vierkante meter worden gebouwd voor tijdelijke tentoonstellingen. Een nieuwe toevoeging bovenop (de loggia) wordt de hedendaagse voltooiing van de klassieke gevel. Een zuiver abstract volume met een fijngevoelige connectie met de bewaarde gevel. Een volume dat verder bouwt op de logica van de historische gevelritmiek en tegelijkertijd het beeld van het museum opnieuw bepaalt. De nieuwe toevoeging is een belvédère. Het is een kamer voor interactie met de stad. Zowel vanuit het interieur als vanaf de loggia is er een fraai zicht op Brussel, in de verschillende windrichtingen, met magistraal zicht op het Brusselse Justitiepaleis en de Zavel. Zichtbaar vanuit de stad, ook ’s nachts, wordt het museum deel van de stad Brussel, van het publieke leven.
Tentoonstelling
met werk van Kurt Lewy is gepland te lopen t.e.m. 7 februari 2021 – Joods Museum – Minimenstraat 21, 1000 Brussel – T 02 512 19 63