Zelden werd een boek zo geanticipeerd als De Canon van Vlaanderen in 60 vensters. Nog voor er een letter op papier stond, waren daar al de opiniestukken. De canon verhit de gemoederen. Los van de politiek zijn wij vooral geïnteresseerd in wat er nu in dat boek staat.
De canon van Vlaanderen
Een blik op het Woord vooraf verraadt dat ook de canoncommissie beducht was voor kritiek. Ze leggen uitvoerig uit hoe ze te werk zijn gegaan. Naar analogie met de Nederlandse canon, is de Vlaamse versie opgebouwd uit vensters. Die kunnen kunst zijn, een persoon of zelfs een alledaags voorwerp. Door zo’n venster krijg je een panoramisch uitzicht op een breder thema, met twee focuspunten die alles uitdiepen. Zo is elk venster goed voor een viertal rijkelijk geïllustreerde bladzijden.
Vensters tegen keuzestress
Stel je voor: je wilt over stemrecht vertellen, al bij al droge materie. Dat los je op met een venster met de klinkende titel Bloednacht in Leuven. Dat is het venster: honderden betogers trekken door de straten en zes laten er het leven. Door dat venster kijk je in het thema stemrecht binnen, en sta je stil bij vrouwenstemrecht en stemrecht voor nieuwkomers, de focuspunten.
De canon beslaat zo’n 500.000 jaar. Uit zo’n tijdspanne zestig items kiezen, is haast onmogelijk. Zeker als je wilt dat elke Vlaming, ongeacht gender, afkomst of politieke en seksuele oriëntatie, zich erin kan herkennen. In een geschiedenis die door witte mannen werd gedomineerd, kom je al snel bij een eentonige lijst. De vensters bieden daar een oplossing voor. Emilie Claeys, bijvoorbeeld, was een Gentse textielarbeider die zich voor vrouwenrechten inzette. Zij is het venster naar de sociale kwestie van de negentiende eeuw, en met haar kom je bij de bekende socialist Edward Anseele uit. Zo krijg je een diverse canon waarin de traditionele mannen een plaats vinden, maar niet alle plaats innemen. Achter de zestig namen schuilen honderden anderen. Weg met de keuzestress.
Europees? Belgisch? Vlaams?
Wat maakt deze canon Vlaams? De eerste millennia blijven wat steken bij algemeenheden over ijstijden of neanderthalers in de Maasvallei. Daardoor lijken die vensters eerder een basisles geschiedenis. Enkele blikvangers daargelaten, zoals de landbouwnederzetting in het Limburgse Rosmeer of Carausius, de Vlaamse Romeinse tegenkeizer, zou het evengoed over andere Europese regio’s kunnen gaan. Vanaf de moderne tijd, met spinmachine Mule Jenny en het Wetboek van Napoleon, wordt de canon behoorlijk Belgisch, met aandacht voor Wallonië en Brussel. Het is moeilijk in te beelden dat een canon van België niet grotendeels dezelfde keuzes zou bevatten.
Wel zie je venster na venster de geografie van het huidige Vlaanderen vorm krijgen. Zo gaat het bij Tongeren, Romeinse stad over de aanleg van de heirweg tussen Boulogne en Keulen, de blauwdruk voor de taalgrens. De frontlinie tussen de Spaanse Habsburgers en de calvinistische Nederlanden loopt vast op de huidige noordgrens. En wanneer Lodewijk XIV het aan de stok krijgt met de Spanjaarden, krijgt onze westgrens vorm.
Geen zichzelf respecterende canon zonder klassiekers. Reynaert de vos, Het Lam Gods en James Ensor krijgen elk een venster. 1302 krijgt er zelfs twee. Een keer feitelijk, ontdaan van romantiek en politiek. Een tweede keer in de versie van Hendrik Conscience, die er met zijn Leeuw van Vlaenderen een symboliek rond bouwde die de beeldvorming van generaties Vlamingen bepaalde. Andere keuzes zijn verrassend. Zo bekijken we de wantoestanden in het Zuid-Amerika van de zestiende eeuw door de ogen van Pedro de Gante, eigenlijk Pieter van der Moere, die Hernán Cortés achterna reisde.
Gevoelige bladzijden
De canon blijft niet steken bij de positieve verhalen. Zo is er een venster aan Congo gewijd. Dat opent met Paul Panda Farnana, de eerste Congolese intellectueel die in Brussel studeerde en vervolgens het koloniale regime aan de kaak stelde. Veel aandacht gaat naar de Vlaamse beweging tijdens en tussen de wereldoorlogen. Met Drie kraaiende hanen, Treurend ouderpaar van Käthe Kollwitz, De IJzertoren, Het drama van Meensel-Kiezegem en De Dossinkazerne neemt die woelige periode zo’n tiende van de canon in. De samenstellers leggen uit waar de kiem van de taalstrijd lag. Ook is er aandacht voor verwezenlijkingen als Nederlandstalig onderwijs en bestuur. Maar voor de collaborerende activisten tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn ze bikkelhard. Het boek schetst hoe collega-flaminganten als August Vermeylen lijnrecht tegenover hen stonden. Bij de Tweede Wereldoorlog halen ze weliswaar de straatrepressie aan, maar zijn ze resoluut als het over collaboratiegroepen VNV en Verdinaso gaat, of de enthousiaste medewerking bij Jodenvervolgingen. Ook de recente radicalisering rond de Ijzertoren gaan ze niet uit de weg.
Zelfs bij ‘positieve’ vensters is er vaak een kritische noot aanwezig. In De eerste treinrit gaat het over de pioniersrol van Vlaanderen, maar tegelijk over luchtvervuiling. Bij de steenkoolmijnen kaarten ze de negatieve impact van fossiele brandstoffen op het klimaat aan. En Vlaanderen mag dan wel als tweede land ter wereld het homohuwelijk toegelaten hebben, de canon is niet blind voor de blijvende homofobie.
Van Conscience tot Claus
Met onder meer Peter Paul Rubens, Clara Peeters en Virginie Loveling is er ook schoonheid aanwezig. Het leuke aan zo’n dwarsdoorsnede is dat je onverwachte gelijkenissen gaat zien, zoals tussen de vernieuwingsdrang van de Vlaamse polyfonisten en de new beat-pioniers. Ook zie je de evolutie. Waar Hendrik Conscience het in volksverheffing zocht, bepleit Hugo Claus de autonomie van de literatuur. En dan is er nog een boeiend venster over Vlaamse kunstenaars die Vlaanderen in een andere taal bezingen, zoals Maurice Maeterlinck en Jacques Brel.
Het boek heeft een cirkelstructuur. Het begint met Een plek in de wereld en eindigt met De wereld in Vlaanderen. Zo beklemtoont de commissie dat deze regio altijd op een kruispunt van (water)wegen lag. Er bestaat niet zoiets als een Vlaamse monocultuur. De nadruk ligt op ontmoeting: Romeinse soldaten, Italiaanse handelaars in de zwinhavens, bepakte zeereuzen in Antwerpen en Brussel als superdiverse hoofdstad van de EU. Zelfs Ons Kookboek van de boerinnenbond leert ons iets over culturele uitwisseling. Zo volgt de introductie van spaghetti bolognaise in 1964 op de komst van Italiaanse mijnwerkers.
Elk venster is beknopt en de taal is eenvoudig. Veel voorkennis wordt er niet verwacht. Daarbovenop is er voor mensen die het boek toch te ambitieus vinden een toegankelijke onlineversie. Deze canon probeert niet onverdienstelijk om komaf te maken met een al te eenzijdige visie op geschiedenis. Door de vele invalshoeken zullen er weinig mensen zijn die niet af en toe verrast zullen worden. Bovenal is het een gevarieerd weetjesboek dat een diverse blik biedt op wat er op dit lapje grond gebeurd is en - misschien nog het belangrijkste - wat de gevolgen daarvan zijn voor vandaag.