Deze maand verschijnt bij Davidsfonds/Leuven Bruegel, ziener voor alle tijden van Harold Van de Perre, zelf een schilder. We herinneren van de auteur de zesdelige televisiefilmserie die hij tussen 1989 en 1991 voor de toenmalige BRTN maakte over Van Eyck, Rubens en jawel ook over Bruegel. En dan nu nog een boek over de grootmeester, is dat nodig? Wat kan Van de Perre nog toevoegen aan de ontelbare publicaties die over Bruegel verschenen? Met die vraag opent de auteur zijn boek en stelt dat hij een beeldverhaal wil brengen dat vooral bestaat uit een stroom van uitgekozen details, waarmee hij “een verrassend aspect van de altijd nieuwe Bruegel wil brengen”. Verwacht dus geen bijdrage tot kunsthistorisch onderzoek. Van de Perre wil niets bewijzen maar alleen zichtbaar maken. In die persoonlijke visie gebruikt hij bij voorkeur beeldvergelijkingen.
Bruegel, ziener voor alle tijden
Het eerste deel van het boek – ‘Bruegel, de grote paradox van de schilderkunst’ – brengt onder meer een interessant stuk over de beeldvorming over Bruegel in de loop van de tijden: van rake typeringen van tijdgenoten als Ortelius (‘de meest wezenlijke natuur der schilders’), over de hardnekkigste en tegelijk pijnlijkste beeldvorming in Carel van Manders Schilder-boeck (‘de drollige boerenschilder’), de waardering van Rubens die in zijn tijd de grootste Bruegelcollectie bezat, tot vandaag (‘de eerste moderne landschapsschilder’). Verder zoekt Van de Perre een antwoord op de vraag wat Bruegel bedoelde met zijn schilderijen. Hij stelt vast dat de iconografische symbolentaal helemaal vooraan staat in het kunsthistorisch onderzoek naar het begrijpen van Bruegels werken. En toch is men er nog niet in geslaagd om ook maar één schilderij van Bruegel volledig te verklaren. In het eerste deel illustreert Van de Perre ook nog het ‘filmisch’ genie, de psycholoog en de grote dierenkenner in de schilder. En hij plaatst Da Vinci naast Bruegel.
Met dergelijke confrontaties start eveneens het tweede deel, ‘Bruegel, schilder voor alle tijden’. Het gaat om vergelijkingen met beeldende kunstenaars vanaf de prehistorie tot vandaag: Van Eyck, Bosch, Rubens, De Saedeleer, Ensor en Permeke, maar ook Michelangelo, Goya, Van Gogh… Detail na detail rolt over de bladzijden. Zo wil Van de Perre een glimp laten zien van de vele stijlen van Bruegel met als merkwaardige vaststelling dat we toch telkens “die éne dadelijk herkenbare en ongeëvenaarde stijl van Pieter Bruegel de Oude ontmoeten”. De hoofdmoot van het tweede deel, zo’n honderd bladzijden, tekent Bruegel als picturaal, coloristisch en compositorisch genie. Bij de drie onderdelen kiest Van de Perre een tiental werken van de schilder, die hij minutieus ontrafelt. Hier blijft hij bij de meester. Vergelijkingen met andere kunstenaars zijn op de vinger van één hand te tellen. De confrontaties vinden wel opnieuw plaats in het afsluitend stuk van het tweede deel over het landschap als wereldlandschap, met werk van Patinir, Turner en Cézanne.
Het afsluitende derde deel kreeg dezelfde titel als het boek en begint met een citaat uit de recente BBC-film: “Bruegel is de ultieme schilder, dé schilder van de werkelijkheid”. Van de Perre plaatst een foto van een hongerlijdend joods kindje naast een fragment uit Dulle Griet, Russische arbeiders wachten op de reddende leider zoals de mensen op Johannes de Doper predikt tot de menigte uitzien naar de Messias, werklozen die aanschuiven aan het stempellokaal staan naast de personages in de rij bij het inschrijvingsloket op De volkstelling te Bethlehem, een foto van twee vrouwen op de vlucht na een aardbeving past zo in De kindermoord te Bethlehem… Kortom, zo beaamt Van de Perre een uitspraak van kunsthistoricus R.M. Marijnissen: “Bruegel is van overal en van alle tijden”.
Uit de boeken
Harold Van de Perre
Bruegel, ziener voor alle tijden
244 blz., rijk geïllustreerd - ISBN 978-90-5826-467-1 - Davidsfonds Leuven