In de reeks De Essentie van uitgeverij Luster behandelen experten uit verschillende disciplines de kern van een wezenlijk aspect uit hun vakgebied in amper zestig pagina’s. Professor Willem Elias, filosoof en expert in de kunsteducatie schreef de essentie van de moderne kunst. Een moeilijke opdracht, want kunstbeschouwing is geen exacte wetenschap. Elke kunstexpert moet steeds opnieuw beginnen met zijn terrein af te bakenen waarover hij iets zinnigs wil zeggen. In zijn besluit achteraan het boekje relativeert Elias dan ook terecht zijn eigen betoog, met de melding dat er vele essenties van de moderne kunst te schrijven zijn. Kunst waaiert voortdurend uit in verschillende gedaanten die we onmogelijk allemaal kunnen begrijpen. Het probleem is ook - en dat schrijft hij elders in het boekje- dat de waardering van moderne kunst uiterst subjectief is en pas kan gebeuren na de definiëring ervan. Wat Elias wijselijk doet voor dat hij tot bepaalde stellingen over of regels van de moderne kunst overgaat. Een eerste grote afbakening van Elias’ betoog over moderne kunst is dat hij vasthoudt aan het dominante Westerse kunstdiscours (van Altamira tot heden), waarin begrippen als oude kunst, modernisme en postmodernisme het verhaal domineerden. Een verhaal dat zeer eendimensionaal bleek te zijn en dat sedert de globalisering van de kunstwereld in de jaren tachtig en negentig aan diggelen werd gegooid. Diverse wetenschappers waaronder feministen, antropologen en kunsthistorici eisten toen de aandacht op voor kunstenaars (vrouwelijke kunstenaars, niet-westerse kunstenaars, outsiderkunst) die voordien nog geen plaats vonden in het discours.
In de inleiding maakt Elias de vergelijking tussen oude en moderne kunst om tot een definitie van moderne kunst te komen. Onder moderne kunst catalogeert hij alle vernieuwende kunst die na het midden van de negentiende eeuw is vervaardigd. Hij benadert het verschijnsel van de moderne kunst vanuit de gang naar individualisme en de vormontwikkeling van de kunstenaar. In de sterk veranderende moderne samenleving (die samenhangt met de industrialisering en verstedelijking) van de negentiende eeuw zou die zich steeds meer willen profileren als een genie dat zijn visie op de werkelijkheid en de gemeenschap wil tonen. Hij doet dit door zich aan de rand van die maatschappij te plaatsen en vandaaruit met tradities en kijkgewoonten te breken.
In de opeenvolgende hoofdstukken gaat Elias dieper in op de aard en de identiteit van de moderne kunst. Hij doet dit zonder naar al te veel kunstwerken te refereren. Dit boekje is dan ook eerder nuttig voor diegene die al vertrouwd zijn met oude en moderne kunst. Voor een lezerspubliek dat zich zelf voldoende voorbeelden voor de geest kan halen en dat graag zijn kennis over moderne kunst wil opfrissen. Diegene die een sterk persoonlijk doorgedreven standpunt willen verdedigd zien over dit thema, zullen wel op hun honger blijven zitten. Elias onderzoekt wanneer het begrip ‘modern’ voor het eerst opduikt in de geschiedenis en staat stil bij de termen ‘academisme’ en ‘avant-garde’. Het grensoverschrijdende karakter van moderne kunst, waarin de kunst vele en diverse esthetische, politieke, sociale en ethische grenzen aftast en overschrijdt, licht hij op een erg toegankelijke manier toe in een hoofdstuk over ‘de moderne kunst strijdt tegen de traditie’. In verband daarmee spreekt hij over twee verschillende tendensen: de creatieve destructieve lijn, die zijn hoogtepunt kent met het dadaïsme (1916-1922) – de beweging die kritiek geeft op de maatschappij door middel van antikunst – en de constructieve lijn, die zijn hoogtepunt bereikte met de oprichting van de Bauhaus (1919) in Dessau, de kunstschool die een nieuwe utopische samenleving wou vorm geven, die mooier en leefbaarder zou zijn.