Om nu tot ons Soemba-doek te komen: de hier toegepaste uitsparingstechniek bleef in de hoger gedane opsomming met opzet onvermeld, omdat zij ook geheel afzonderlijk staat. Het gaat hier namelijk niet om uitsparen op het doek, doch op de weefgarens, meer bepaald op de kettingdraden (die in het hier afgebeelde doek dus verticaal staan). De beschikbare ruimte verplicht ons de verduidelijking van deze techniek in zijn grondvorm, te laten samengaan met de ontleding van het procédé zoals het met aanwending van enkele kunstgrepen voor ons Soemba-doek is uitgevoerd, dit aan de hand van onderstaande schets.
Dit vaak met zijn Maleise naam 'ikat' aangeduid procédé vangt aan met het opzetten van een rondgaande ketting, waarbij dus één helft van de ketting aan de voorzijde en de andere helft aan de achterzijde ligt, waarna driedubbel over elkaar is gelegd. Vervolgens zijn twee gelijkaardige bundels op elkaar gelegd, zodat de - doorgaans met planten-vezel uitgevoerde - afbindingen kunnen aangebracht worden op 12 kettingvlakken tegelijk (1). Daarna gaan de bundels in de verfkuip (2). Na spoelen en drogen kunnen de afbindingen verwijderd worden, en zo zijn siermotieven en patroon reeds geheel aanwezig... nog vóór het doek geweven is (3).
Terloops weze onderstreept dat de uitsparingsbehandeling zoveel maal dient herhaald als kleuren buiten de grondkleur gewild worden; nuances van eenzelfde kleur, b.v. licht- en diepblauw, kunnen bekomen worden door na een eerste kleuring bepaalde afbindingen te verwijderen en opnieuw te kuipen, terwijl kleuren als zwartblauw bekomen worden door overkleuring van blauw door rood. De dan volgende fase bestaat uit het scheiden van beide bundels, het openleggen ervan (4), het overbrengen op het getouw en het inweven van de inslag in elk bundel afzonderlijk; bij beëindiging wordt het doek in een strook vrijgelaten kettingdraden doorgesneden, zodat het dan geheel open kan gelegd worden en een onder-boven-spiegelbeeld te voorschijn komt (5a). Nu is het zonder meer duidelijk dat de op de garens uitgevoerde uitsparingskleuring zowel op de rechte als op de averechtse kant van het doek staat, alweer in spiegelbeeld; dit laat nu toe één van de beide afzonderlijk geweven doch identische banen rechts-averechts te keren, zodat na aaneennaaien van beide banen een eindspiegelbeeld links-rechts ontstaat (5b).
Na hetgeen voorafging kan de indruk ontstaan dat de artistieke waarden van een doek als het hier besproken uitsluitend op technologische vindingrijkheid, nauwkeurig werken en handvaardigheid gesteund is. In die optiek zou stellig een ander doek gekozen zijn, b.v. van Sumatra, waarvan de versiering is uitgespaard op de inslagdraden, of van Bali, waarvoor een uitsparingsbehandeling werd uitgevoerd op inslag- en op kettingdraden tegelijk. Overigens is het vóór het afbinden toegepast vouwprocédé niet meer dan een trucje, waardoor een zekere schematisatie in het patroon ontstaat, een artistiek genomen niet bijster originele vinding. Men moet dus van de technologische aspecten van het werkstuk, hoe boeiend en enigszins verbluffend ook, afstand kunnen nemen, om dan uitsluitend oog te hebben voor de fraaie stilering van de motieven, de evenwichtige compositie van het patroon, de kleurenharmonie. Daar moet aan toegevoegd worden dat zo goed als alle volgens deze technieken en in de oude traditie vervaardigde doeken, waar ook ter wereld, genoemde eigenschappen vertonen. De doeken van Oost-Soemba munten evenwel uit, en dan voornamelijk - al kan dit aan de hand van slechts één enkel voorbeeld niet blijken - omwille van hun kleurenweelde en vormenrijkdom.
Hoezeer nu ook 'ikats' van Oost-Soemba als werkelijke pronkstukken in een textielverzameling gewaardeerd worden, het toeval wil dat men over de functie van deze doeken bijzonder schaars ingelicht is. Hun inheemse benaming is 'hinggi komboe', hetgeen 'versierd mannendoek' beduidt, ter onderscheiding van onversierde en van voor vrouwen bestemde doeken. Doeken in de klassieke kleurenstelling naturel-rood-blauw (geel of groen is met de kwast aangebracht, hetgeen naar verluidt alleen geschiedde op voor vorstelijke personen bestemde stukken), en met een oneven aantal patroonstroken (5, 7 of 9), behoren tot de oude traditie. Zij werden naargelang de weersomstandigheden, als lenden- of als schouderdoek gedragen bij ceremoniële gelegenheden. Zij vormden ook het belangrijkste element in een voorvaderlijk stelsel van ceremoniële geschenkenruil bij familiebezoek, huwelijk e.d.m. Het als overheersend motief voorkomen van o.m. mensen dierfiguren, van 'schedelbomen', mede het aanwenden van deze 'hinggi komboe's' als lijkwade, wijst er op dat zij tevens een religieuze functie hadden. Een aantal van dergelijke doeken werd in elke aanzienlijke familie op Oost-Soemba als een heilig bezit bewaard.