De Antwerpenaren zijn fier op hun Centraal Station, de Bruggelingen op hun Provinciaal Hof. Het zijn gebouwen die mee het gezicht van de stad bepalen. Louis Delacenserie is hun ontwerper. In het Gruuthusepaleis, dat mee door deze architect is gerestaureerd en verbouwd, loopt vanaf dit najaar een herdenkingstentoonstelling.
Louis Delacenserie herdacht - De uitvinding van Brugge
Witte stad
Het Bruggemuseum omvat liefst elf historische locaties en wordt geleid door een team van vijf mensen als wetenschappelijke staf. Niet bepaald veel, maar ze werken hard. Adjunct-conservator Aleid Hemeryck is één van die vijf en zij houdt zich onder meer bezig met de herinrichting van al die locaties. Het Bruggemuseum vertelt de geschiedenis van de stad aan de hand van diverse thema's verspreid over de elf sites.
Armoede en rijkdom is bijvoorbeeld zo'n thema en dat wordt de leidraad voor de herinrichting van het Bruggemuseum - Gruuthuse na de restauratie binnen enkele jaren. In afwachting van die tweede restauratiefase is in het voormalig paleis van de heren van Gruuthuse de opstelling Van A(lbast) tot Z(ink) te bekijken. Daarnaast is er ook plaats voor beperkte, tijdelijke tentoonstellingen. Aan één van die exposities is Aleid Hemeryck volop aan het werk en precies dat is het onderwerp van ons gesprek. Aan de kastdeuren hangen diverse prints, proeven voor de affiche van wat komen gaat. De uitvinding van Brugge staat erop. Het is een schitterende titel voor de herdenkingstentoonstelling omtrent de figuur en het werk van Louis Delacenserie.
In het midden van de negentiende eeuw werd Brugge 'de witte stad' genoemd. Het neoclassicistische bouwen was er gemeengoed, de strakke witte gevels waren alomtegenwoordig en zetten de toon. Het was het gevolg van een duidelijke politiek. Brugge had halverwege de eeuw gekozen voor een liberaal stadsbestuur. De nieuwe burgemeester, Jules Boyaval, werd in 1854 aangesteld. Hij wilde Brugge uit de middeleeuwen weghalen en liet de stad moderniseren en saneren. Hij legde een stadspark aan, zorgde voor een stadsschouwburg waarvoor een woonwijk werd afgebroken, liet monumenten restaureren.
In diezelfde periode waren er ook een aantal opmerkelijke figuren die het oude karakter van de stad juist wilden bewaren. Zo waren er de Engelse W.H. James Weale, die ruim twintig jaar te Brugge woonde en onderzoek deed naar de Vlaamse primitieven, de historicus Kanunnik Adolf Duclos en de bouwmeester en oudheidkundige Karel Verschelde. Vergeten we daarbij de invloed niet van de inzichten en opgemerkte ingrepen en restauraties van Eugène Viollet-le-Duc in Frankrijk. Anderzijds was er een belangrijke Engelse kolonie in Brugge langs dewelke de ideeën van de Gothic Revival van onder meer Augustus Welby Pugin gemakkelijk hun weg vonden.
Het historiciserend bouwen wint aan belang, het opkomend cultuurtoerisme is ook al een stimulans en zeker niet te vergeten het katholieke réveil. Het historisch bewustzijn wordt ook door de nog jonge staat België mee aangewakkerd en uit zich in het oprichten van talrijke standbeelden van historische figuren, een fenomeen dat zowel in Brugge als in andere Belgische steden zijn sporen heeft nagelaten.
Streven naar stijleenheid
Het is in deze context dat we de figuur van Louis Delaeenserie moeten situeren. Hij werd te Brugge geboren op 7 september 1838. Zijn vader was een handelaar in bouwmaterialen, de jonge Louis wordt dus van kindsbeen af geconfronteerd met de wereld van aannemers en architecten. Hij kreeg van 1853 tot 1859 een klassieke opleiding aan de Brugse Academie. De directeur is op dat moment JeanBrunon Rudd, tevens stadsarchitect. Delacenserie wordt in 1862 laureaat van de prestigieuze Prijs van Rome voor architectuur. Met deze beurs kan hij reizen en zich vervolmaken in Parijs, Italië en Griekenland. Hij bestudeert er de klassieke architectuur.
Hij gaat naar Gent om er een tijd te werken bij Louis Roelandt, vermaard voor zijn neoklassieke ontwerpen. Bij zijn terugkeer in Brugge realiseert hij er in 1869 zijn eerste werken en in 1870 volgt hij, bij diens overlijden, Rudd op als stadsarchitect. Hij zal die functie blijven uitoefenen tot in 1892. Tegelijk wordt hij leraar aan de academie en heeft daarnaast nog een privépraktijk.
Zijn eerste werken zijn volledig in neoklassieke stijl zoals de gevelrijen in de Niklaas Desparsstraat in de buurt tussen de Brugse schouwburg en de Grote Markt. Als stadsarchitect streeft hij naar een grotere stijleenheid en hij is daarbij duidelijk door Viollet-le-Duc geïnspireerd. Hij doet grondig historisch en architecturaal onderzoek en wil gebouwen hun oorspronkelijke vorm teruggeven. Daarbij is hij zeker niet beducht om latere toevoegingen af te breken, noch om bepaalde elementen uit de bouwgeschiedenis van een monument te 'verbeteren'.
Daar waar hij in Brugge de neogotische vormentaal hanteert, zal hij in Antwerpen eerder de neobarok gebruiken naast een meer eclectische stijl. Antwerpen is immers de stad van Rubens en de barok is er in het straatbeeld sterk aanwezig. Zijn oeuvre is zowel qua omvang als kwalitatief indrukwekkend. Hij is ondertussen ook directeur geworden van de academie en richt daarnaast de Nijverheidsschool op. Dat is een belangrijk initiatief, hij benadrukt hiermee het belang van goede vaklui en zorgt hiermee zelf voor een degelijke opleiding. Hij is een geziene gast in de artistieke wereld en wordt ook lid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten. Er wordt beweerd dat hij model heeft gestaan voor de figuur van Joris Borluut, de stadsarchitect die zich in de roman Le Carillonneur van Georges Rodenbach ontpopt tot gedreven stadsbeiaardier.
Louis Delacenserie sterft op 2 september 1909, de honderdste verjaardag van zijn dood vormt de aanleiding voor deze hommage.
Gruuthusepaleis en Provinciaal Hof
In de tentoonstelling worden twee belangrijke bouwwerken nader onderzocht en aan het publiek voorgesteld. Vooreerst is er het Gruuthusepaleis zelf. De restauratie van dit gebouwencomplex is een zeer ingewikkeld verhaal. Eigenlijk is de architect stapsgewijze tewerk gegaan. Hij heeft gevel na gevel gerestaureerd, het is nooit als één geheel aangepakt. Hij is begonnen met de gevel langs de Reie om daaropvolgend die van het binnenplein aan te pakken.
Er waren grote discussies met de Koninklijke Commissie over het aantal verdiepingen van de hoofdgeveL Immers op het plan van Marcus Gerards kan men twee en op dat van Sanderus drie etages onderscheiden. Uiteindelijk werden de drie verdiepingen behouden. De inkompartij met de gekende ruiter in hoogreliëf is een toevoeging van Delacenserie. De gevel aan de kant van de Onze-Lieve-Vrouwekerk is bijna volledig afgebroken en daarna in gewijzigde vorm weer opgebouwd onder meer met toevoeging van de loggia.
Het zal de verdienste van de tentoonstelling zijn om aan te tonen hoe de man is tewerk gegaan. Er zijn verschillende tekeningen bewaard gebleven en ze verschaffen een inzicht in zijn manier van werken.
Louis Delacenserie nam geheel in de traditie van de Gothic Revival niet alleen het exterieur onder handen, ook het interieur werd nauwgezet vormgegeven. Hij gebruikte hiervoor uiteraard de neogotische vormentaal en maakte zonder schroom gebruik van de eigentijdse, zeg maar moderne, technieken. Zo zijn de balken in het Gruuthusepaleis wel degelijk in metaal maar belegd met een laagje eikenhout.
Het voorgebouw met de ingangspoort is nagenoeg volledig door hem ontworpen, zij het gebaseerd op de fundamenten die men had blootgelegd. In de derde zaal van de expositie onderzoeken de initiatiefnemers een ander belangrijk en gezichtsbepalend bouwwerk: het Provinciaal Hof op de Markt.
Het provinciehuis dat voordien de plaats van de middeleeuwse Waterhalle had ingenomen was een neoclacissistisch gebouw dat niet bepaald uitblonk door elegantie. Toen het in 1878 afbrandde was men daar niet echt rouwig om. Er ontspon zich een breed debat over een nieuw architecturaal beeld voor een zo belangrijke plaats in de stad. Uiteindelijk werd beslist om een nieuw complex te bouwen in neogotische stijl. De opdracht werd gegeven aan Louis Delacenserie en aan René Buyck, de architect ad interim van de provincie. Zij ontwerpen het Provinciaal Hof en het postgebouw ernaast. Het gebouw van Bruggen & Wegen aan de andere zijde van het Provinciaal Hof is pas later, na de dood van Delacenserie, tot stand gekomen. Het is ontworpen door J. Caomans en was oorspronkelijk bedoeld als ambtswoning van de gouverneur.
De bouw van het complex werd uiteindelijk aangevat in 1887 en nam heel wat tijd in beslag. Het Provinciaal Hof is een asymetrisch gebouw met een gevel in witsteen. Ook het volledige interieur is door de bouwmeesters uitgewerkt .
De zolderingen, vloeren en lambriseringen, de luchters en het meubilair, niets ontsnapte aan de aandacht van de ontwerpers. Het gebouw is daarom zo exemplarisch voor de ideeën van die tijd. De stenen draaitrap die naar de raadzaal voert is van de hand van beeldhouwer Hendrik Pickery, er zijn diverse figuren op middeleeuwse wijze in verwerkt onder meer de portretbuste van Delacenserie.
Invloed
In de vierde zaal van de tentoonstelling wordt de invloed van Delacenserie nagegaan. Wanneer de man in 1909 overleed (hij bleef ongehuwd) volgde er een imposante begrafenis, de lijkredes bleven bewaard en sparen de loftuitingen niet. Bij testament schenkt hij zijn bibliotheek aan de academie en ook legeert hij aan de stad de niet onbelangrijke som van 6.000 frank om er een jaarlijkse architectuurwedstrijd mee te organiseren. Het moest gaan om klassieke bouwstijlen.
Delacenserie werd in 1892 als stadsarchitect opgevolgd door één van zijn leerlingen, Charles De Wulf. (De Wulf sterft al in 1904, vijf jaar voor zijn leermeester. De dood van De Wulf heeft Delacenserie erg aangegrepen.) Hij en andere leerlingen van Delacenserie zullen de neogotiek verder handhaven in kwaliteitsvolle gebouwen. Maar zoals het meestal gaat, zal ook die stijl stilaan vervlakken tot decorbouw. Anderzijds komen de modernistische architecten niet of zeer moeizaam aan bod in Brugge. In de late jaren vijftig en zestig kent de neogotiek een sterke depreciatie, we zien dat er overal te lande veel neogotische gebouwen gewoon verdwijnen of van hun neogotisch karakter ontdaan. Vooral binnen de kerken slaat de postconciliaire beeldenstorm sterk toe. Er komt gelukkig met de jaren een kentering en herwaardering.
In 1971 wordt in Brugge de Dienst Monumentenzorg en Stadsvernieuwing opgericht en die zal mee het huidige stadsbeleid gaan bepalen én zorg dragen voor de merkwaardige realisaties van figuren als Delacenserie.
Enkele realisaties (creaties en restauraties) van Louis Delacenserie
Brugge
- Heilig-Bloedkapel (1870-1877)
- Oude Civiele Griffie van het Brugse Vrije (1873-1883), met gedeeltelijke afbraak en herbouwing
- Tolhuis (1879) op het Jan van Eyckplein
- Gruuthusecomplex (1883-1895), oost- en zuidvleugels
- Stadhuis (1894-1895 en 1903-1904)
- Sashuis (1895-1897) aan het Minnewater
- Postkantoor en Provinciaal Hof op de Grote Markt
- Poortersloge (1899-1903)
- Westgevel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk (1905-1909)
- Rijksnormaalschool (1880-1883)
- Oud Sint-Janshospitaal
Elders in Vlaanderen
- Stadhuis van Diksmuide (1877-1900)
- Centraal Station te Antwerpen (1894-1898)
- Sint-Petrus-en-Pauluskerk te Oostende (1901-1905)
- Kazerne en officiersmess te Oostende
Tentoonstelling
De uitvinding van Brugge. De stad van Delacenserie. Van 10 september 2009 tot 25 april 2010 . Open: dinsdag t.e.m. zondag van 9.30 tot 17.00 uur - Gesloten: maandag. Bruggemuseum Gruuthuse, Dijver 17 te 8000 Brugge. Tel. 050 44 87 43. Wandelzoektocht langs de realisaties van Delacenserie in de binnenstad: gratis te bekomen bij de toeristische dienst en in het Bruggemuseum Gruuthuse.