De Topstukkenlijst herbergt heel wat kunstuitingen die handelen over afscheid en dood. Dat is niet verwonderlijk want ook voor de pijnlijkste episodes richten we ons tot de kunst. En dat al zolang er sprake is van kunst.
Afscheid en dood - Topstukken in mineur
De laatste(?) rustplaats
Aan de dood ontkomt niemand. Het is een feit, onontkoombaar, wetmatig, en dus iets waar alle mensen uit alle tijden en alle culturen en landen door gegrepen worden. We geven met rituelen en ceremonies een plaats aan de dood en het levenseinde van medemensen, familie, vrienden, bekende figuren, wereldleiders. We dragen onze naasten ten grave en nemen afscheid. Kunst is soms het enige wat na verloop van tijd overblijft van een leven.
Een vroeg voorbeeld van onze omgang met de dood is het Merovingische grafveld (vijfde tot zevende eeuw) in het Antwerpse Broechem, nabij Ranst. De toevallige vondst van twee intacte aardewerken potjes leidde tot een spectaculaire archeologische opgraving. Spectaculair omwille van de grootte - een volledig grafveld met 513 graven - en de kwaliteit van de stukken. Naast aardewerken potten, kralen van glas en barnsteen, aardewerken spinsteentjes, bronzen mantelspelden, armbanden en gespen, ijzeren messen en pijlpunten, trof men er ook glaswerk, bergkristallen kralen, juwelen van goud en zilver en gouden munten aan. Exquis is een schijffibula in goud en zilver met filigraanversiering en inlegwerk van granaat. Met deze funeraire schat komt een ver verleden tot leven, ten tijde van de vroegmiddeleeuwse volksverhuizingen, van mensen die handig waren, met een oog voor esthetiek en zorg voor de doden. Hun sociale leefwereld was die van een elite met handelscontacten, op een kruispunt van culturen. Zo donker en duister waren die middeleeuwen helemaal niet.
Een laatste groet brengen aan Jan van Eyck (ca. 1390-1441) is ons niet gegeven. Hoewel zijn broer Lambert het voor mekaar kreeg om zijn stoffelijke resten te mogen verplaatsen van het klooster van de Sint-Donaaskerk in Brugge naar een plaats binnen de kerk, dichtbij de doopvont, werd dit godshuis rond 1800 afgebroken. Zijn Van der Paele Madonna gedijde ook in die kerk. Het is een zogenaamde memorietafel, of een schilderij om de gedachtenis aan een persoon, in dit geval kanunnik Joris van der Paele, levendig te houden.
Sommigen verging het iets beter na hun dood, zoals Jan Palfijn (1650-1730). Er zat weliswaar wat vertraging op. Palfijn kreeg een eredienst maar werd zoals de meeste mensen anoniem ter aarde besteld op het kerkhof, wat toen nog letterlijk een begraafplaats bij een kerk was en niet vanaf eind achttiende eeuw aan de rand of buiten een woonkern. Gentse chirurgen, dokters en apothekers lieten ter ere van deze Vlaamse geneeskundige en schrijver twee grafmonumenten oprichten, ditmaal ín de Sint-Jacobskerk. Karel Van Poucke (1740-1809) ontwierp een vroeg en zeldzaam neoclassicistisch monument met piramidale vorm. Een poignante, marmeren vrouwenfiguur rust op een illusoire graftombe met aan haar voeten enkele boeken die verwijzen naar het werk van Palfijn. Boven haar wordt in de epitaaf, of grafrede, het “onsterfelijke genie” van de man bezongen.
De klassieke vrouwenfiguur van Van Poucke lijkt wel een nichtje van de twee treurenden die Matthijs Kessels (1784-1836) bedacht voor de grafmonumenten van Jan Frans Jozef en Delia Maria Josepha de Vinck in de Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartkerk in Wuustwezel. Zij zitten bovenop twee epitafen. Net als bij Palfijn gaat het om grafmonumenten waarin zich de stoffelijke resten niet bevinden. De Maastrichtse Kessels was een bekendheid in zijn tijd en had een internationale carrière. Zijn gestileerde sculpturen ademen serene smart. Het zijn de enige neoclassicistische voorbeelden van zijn hand in Vlaanderen.
Een verschrikkelijk levenseinde
Kunstliefhebbers kijken doorgaans met veel bewondering naar het gedetailleerde interieur van de gotische kerk en de vele handelingen, mensen en de occasionele hondjes, naast de zieltogende, gekruisigde Christus in Rogier van der Weydens (ca. 1400-1464) Retabel met de zeven sacramenten. De kern van het verhaal, naast de opvoering van de kerk als instituut, is nochtans de dode man aan het kruis, tegen de gewelven aan, reikend naar de hemel en zijn vader. Maria en de andere figuren zijn erg aangedaan. Het is Van der Weydens visitekaartje als meester van de emotie, met lichamen die lijden en compassie uitdrukken en gezichten vertrokken van pijn. Rechts in een zijkapel krijgt een stervende man het laatste sacrament, het heilig oliesel, toegediend. Zijn gelaat is precies een echo van dat van Christus.
Zeker in een museale context lijken we toch meer naar de techniek en de kleuren van de meester uit Doornik te kijken dan dat we geraakt worden door de wijze waarop de verhaalstof verbeeld werd. Net zo bij de graflegging in Quinten Massijs’ Altaarstuk van het schrijnwerkersambacht. Al is dat ook persoonsgebonden. Pas toen mijn vijfjarige dochter in het Musée Unterlinden in Colmar een dode Christus zag, drong het weer tot me door wat de afschrikwekkende kracht van een dergelijk beeld kan zijn. Zij kende Christus niet, zag een persoon die heel erg pijn leed, begreep niet waarom een mens aan een houten kruis genageld was. En toen moest ze nog de Christus van Matthias Grünewald (1470-1528) aanschouwen in zijn Isenheim altaarstuk, met misvormde ledematen en duizend splinters in een lijf smachtend naar de dood.
Het kan ook subtieler zoals in de Dood van Maria van Hugo van der Goes (ca. 1440-1482/83). Van der Goes legde al zijn vernuft in deze sterfscène, met apostelen met elk afzonderlijk een eigen gevoelsleven. Ze treuren in groep, maar zijn individueel geraakt door het verlies van een geliefde. Van der Goes munt niet enkel uit door zijn precieze schilderkunsten, maar weet mensen van alle mogelijke gezindten, vijf en een halve eeuw na datum, te ontroeren.
We kijken allang niet meer met de ogen van toen. Andermans lijden bestaat voor wie het wil zien. We kijken vaak weg, uit zelfbehoud. Als je geluk hebt, is de dood iets voor later.
Onsterfelijke kunst
Het leven van de Mechelse schilder en beeldhouwer Rik Wouters (1882-1916) is kort en woelig, de aanloop naar zijn beste jaren in armoede gehuld. Zijn zoektocht naar de ideale schildermethode verloopt moeizaam. De beweging en het echte, ongefilterde leven biologeren hem. In Brussel gebeurt het allemaal. Het is een vrijhaven voor de avant-garde. Wouters zit er op een romantische kunstenaarskamer boven café La Rose du Midi, dicht bij de academie. Even gaat het hem voor de wind, zowel in de kunst als in de liefde, maar niet lang daarna gaat het licht onverbiddelijk uit.
In 1914 wordt hij onder de wapens geroepen en moet hij naar het front. Hevige hoofdpijn verwordt tot kaakbeenkanker. Zijn vrouw Nel overtuigt hem om een zelfportret te maken “opdat het ons later, na zijn genezing, zal herinneren aan onze beproevingen”. In het vlekkerige Zelfportret met de zwarte ooglap neemt Wouters zo goed als afscheid van het leven. De gordijnen achter hem doen denken aan de barokke staatsieportretten van Van Dyck, de stijl is vloeiend en de lichte kleuren contrasteren sterk met de macabere realiteit. Wouters sterft op elf juli 1916 aan de gevolgen van zijn ziekte.
Constant Permeke (1886-1952) maakte een soortgelijk testamentair schilderij. Op drie mei 1948 sterft zijn vrouw Marietje. Het afscheid is zijn relaas: hij in het donker, zij in gebroken wit. Hij blijft achter in de donkere schaduw die de dood achterlaat. Zij verwisselt het tijdelijke met het eeuwige. Met dit werk neemt Permeke afscheid van zijn kunstenaarsleven en zijn publieke bestaan. Hij sterft vier jaar later en wordt begraven naast zijn Marietje op het kerkhof van Jabbeke.
Enkel bloemen op een eikenhouten paneel blijven soms eeuwig, jeugdig fris. Ook kunst kan in het licht van de eindigheid een wel heel erg magere troost zijn, maar wel een troost.
Altijd iemands kind
Ontmenselijkt en huiveringwekkend zijn twee foto’s van de executie van de eenentwintigjarige soldaat Aloïs Wulput. Op drie juni 1918 wordt hij in de duinen van Oostduinkerke gefusilleerd. Een kapitein maakte deze uitzonderlijke beelden. Wulput is één van de twaalf soldaten die door de Belgische staat tijdens de Eerste Wereldoorlog geëxecuteerd worden.
Tegen je wil in - en waarvoor precies en voor wie? - sneuvelen op een slagveld. En wat daarna? Het is zoals Willem Vermandere zingt in zijn lied Duizend soldaten: “Altijd iemands vader, altijd iemands kind. Nu doodstil en godverlaten.” Het doet erg denken aan Treurend ouderpaar van Käthe Kollwitz (1867-1945) achteraan de Duitse militaire begraafplaats in het Praetbos in Vladslo. Voor haar tijdens de Eerste Wereldoorlog gestorven zoon Peter ontwierp ze dit verstilde verdriet in hardsteen. Het is naar binnen gekeerde emotie, een implosie.
Griezelige realiteit
Met Big Electric Chair uit 1971 voegde Andy Warhol (1928-1987) een nieuwe dimensie toe aan zijn zo al indrukwekkende oeuvre. Als ijkpunt van de Amerikaanse popart is het een schakel die de Europese en Belgische vertegenwoordigers van deze stroming in een historisch kader plaatst. Warhols stoel is het middel waarmee een bepaalde maatschappij ultiem beslist over leven en dood. De schimmige zeefdruk verhoogt nog de spanning van dit verontrustende beeld. Net zoals het ontbreken van enige menselijke aanwezigheid. De enige aanwezige bij deze doodsprent is de toeschouwer.
Laten we tot slot nog eens te rade gaan bij de oude meesters. Na al die eeuwen intrigeert Dulle Griet van Pieter Bruegel (ca. 1525/30-1569) nog steeds, terwijl het zijn geheimen nog lang niet heeft prijsgegeven. De plunderende en moordende troepen, de gapende hellemond, het hellevuur aan de einder. De dulle Griet bevindt zich in een (post)apocalyptische wereld, een wereld die enkel aan het brein van de kunstenaar kan ontsproten zijn. Helaas zijn er veel gelijkenissen tussen het denkbeeldige universum van de oude Bruegel en de soms al te griezelige realiteit van de eenentwintigste eeuw.
Selectie topstukken 'Afscheid en dood':
- Broechem, Schijffibula in goud en zilver met filigraanversiering en ingelegd met granaat, 560-610, Gallo-Romeins Museum, Tongeren
- Jan van Eyck, Madonna met kanunnik Joris van der Paele, 1436, Groeningemuseum, Musea Brugge
- Rogier van der Weyden, De zeven sacramenten, 1440-1445, olieverf op paneel, 200 × 223 cm, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen
- Hugo van der Goes, Dood van Maria, 1475-1482/83, 147,8 cm x 122,5 cm, olieverf op paneel, Groeningemuseum, Musea Brugge
- Quinten Massijs, Altaarstuk van het schrijnwerkersambacht, 1511, olieverf op paneel, 260 × 503 cm, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen
- Karel Van Poucke, Grafmonument van Jan Palfijn, 1784, Sint-Jacobskerk, Gent
- Matthias Kessels, Grafmonumenten van Jan Frans Jozef en Delia Maria Josepha de Vinck, 1824-1825, marmer, Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartkerk, Wuustwezel
- Rik Wouters, Zelfportret met de zwarte ooglap, 1915, olieverf op doek, 102 × 85 cm, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen
- Frans Masereel, Debout les morts. Résurrection infernale, 1917, zeven houtblokken uit een reeks van tien, 13,2 x 10,3 x 2 cm, privécollectie
- Constant Permeke, Het afscheid, 1948, olieverf op doek, 163 x 178,5 cm, Mu.ZEE, Oostende
- Foto van de executie van Aloïs Wulput op 3 juni 1918 in Oostduinkerke, uit het fotoalbum van de Belgische kapitein Charles De Rache, In Flanders Fields Museum, Ieper
- Käthe Kollwitz, Treurend ouderpaar, 1927-1932, graniet, Duitse militaire begraafplaats, Vladslo
- Andy Warhol, Big Electric Chair, 1967, zeefdruk op doek, 137 cm x 188 cm, Collectie Matthys-Colle, langdurige bruikleen aan S.M.A.K., Gent
- Andy Warhol, Five Deaths Twice II, 1963, zeefdruk op doek, 127 cm x 76,5 cm, Collectie Matthys-Colle, langdurige bruikleen aan S.M.A.K., Gent