Alom gekend zijn de schilderijen van de Vlaamse primitieven. Verscheidene werken van deze 15e-eeuwse meesters als Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Dirk Bouts, Hugo van der Goes, Hans Memling en Gérard David zijn te bewonderen in onze Vlaamse musea en kerken. Dat de realisaties van de Vlaamse primitieven een mijlpaal vormen in de evolutie van de kunst in het algemeen en van de Vlaamse kunst in het bijzonder, hoeft geen betoog. Alleen al het feit dat voor het eerst met olieverf op grote of relatief grote panelen wordt geschilderd, betekent een vernieuwing. Bovendien bereiken deze meesters een hoogtepunt in het streven naar de weergave van de werkelijkheid, een tendens die reeds voelbaar aanwezig was in de miniatuurkunst.
Niet de Vlaamse primitieven vormen het onderwerp van deze bijdrage, wel is het de bedoeling aandacht op te brengen voor de vroege paneelschilderkunst in Frankrijk en Italië, alsook voor het artistiek gebeuren in deze landen tijdens de periode dat bij ons de Vlaamse primitieven hun activiteiten aan de dag leggen. Hierbij zullen we ons baseren op kunstwerken bewaard in Vlaamse openbare verzamelingen.
In de loop van de 14e eeuw verlaten een aantal Vlaamse kunstenaars, hoofdzakelijk miniaturisten, hun geboorteland om hun talenten te ontplooien in Frankrijk, waar een beter artistiek klimaat heerst. Frankrijk is immers in de 13e en de 14e eeuw het centrum bij uitstek van de gotische kunst. De bouwkunst bereikt er hoogtepunten in de kathedralen van Parijs, Chartres, Reims en Amiens. Hand in hand met de architectuur gaat de beeldhouwkunst. De portalen van deze kathedralen zijn immers rijkelijk voorzien van sculpturen. In deze beelden blijft aanvankelijk duidelijk het steenblok te herkennen waaruit ze gekapt zijn. Hun vorm is te herleiden tot die van een cilinder.
Geleidelijk aan zal de vorm van het beeld zich bevrijden van deze van de steen en zullen de beelden zich vrijer in de ruimte bewegen. De schilderkunst kent in Frankrijk evenwel een veel minder spectaculaire ontwikkeling. De paneelschilderkunst blijkt in de vroege 14e eeuw nog haast onbestaande. De talrijke wandschilderingen op de grote muurvlakken in de romaanse kerken verdwijnen nagenoeg volledig omdat in de gotische architectuur vensteropeningen het muurvlak doorbreken.
Het schilderen op paneel, een activiteit die in Italië reeds een grote bloei bereikt, wordt in Frankrijk tijdens de eerste helft van de 14e eeuw vrijwel niet beoefend. Reeds in de 13e eeuw kent de miniatuurkunst evenwel een zekere bloei in de zogenaamde school van Parijs. Stedelijke ateliers, geleid door leken, nemen de rol over van de kloosterlibrijen voor het verluchten van handschriften. De produkten die de Parijse ateliers afleveren, zijn gekenmerkt door een zelfde zin voor harmonie als deze die de gotische architectuur beheerst. De figuren die zeer weinig volume hebben en vaak in onwerkelijke houdingen staan afgebeeld, zijn even slank en gracieus als de portaalbeelden. Precies die Franco-Vlaamse kunstenaars zullen ernaar streven de figuren meer modelé te geven en ze te situeren in een omgeving die een hogere graad van waarachtigheid bezit. Daartoe wordt de gouden of uit decoratieve kleurvlakken bestaande achtergrond vervangen door een interieur of een landschap, waarbij heel wat aandacht gaat naar de details.