De Zwitserse filosoof en sterschrijver Alain de Botton (1969) en de Britse filosoof John Armstrong (1966) schreven het boek Kunst als therapie. In kunstenland stak meteen een kleine storm op: ophef van museummensen en critici – bijwijlen zelfs pijnlijk reactionair. Verwonderlijk is dat niet. Het boek is een aanval op de kunstelite, en bij uitbreiding de hele kunstwereld. Het is ongetwijfeld een van de agendapunten van de auteurs. In het boek heet het dat musea de verkeerde prioriteiten stellen.

De aanpak en stijl van de Botton is gekend. In verstaanbare bewoordingen, zo spaarzaam mogelijk met jargon, een filosofie voor het alledaagse leven presenteren. Maar nog meer dan voorheen worden er onconventionele vragen gesteld. Twee filosofen die de fundamenten van ons kunstdenken onderzoeken. Men tracht los te komen van het systeem met zijn verankerde wetmatigheden.

De schrijvers vragen zich terecht af wat de zin is van kunst en concluderen dat, aangezien we de grootste moeite hebben om een fatsoenlijk antwoord te bedenken, er sprake is van een collectieve zinsbegoocheling. Het hekelen van de afstandelijkheid van de kunst en haar instituten, het grossieren in dorre kunsthistorische feitjes, de onpersoonlijke aanpak en communicatie, het houdt allemaal steek. Maar de Botton en Armstrong geloven ook in de ‘levensveranderende kracht’ van kunst en dat is al te naïef.

De canon houdt geen rekening met de ziel. Na een bezoek aan het museum van de toekomst, met zijn therapeutisch heilzame kunstwerken, zouden we “betere versies van onszelf” moeten zijn. Daarom dienen musea hun zalen thematisch en niet kunsthistorisch in te delen. Men denkt aan afdelingen ‘leed’, ‘mededogen’, ‘angst’, ‘liefde’, ‘zelfinzicht’. Het al te wereldvreemde kunstwetenschappelijk onderzoek kan stante pede gestaakt worden. Kunst krijgt vandaag niet de plaats die ze verdient. Kunst zou tegelijk alledaags én noodzakelijk moeten zijn. Maar musea worden meer gemeden dan ze bezocht worden. Ook daar gaat het boek over.

kunst als therapie

Kunst als therapie is helemaal geen gek idee. Het zou idealiter een effect van kunst moeten zijn en de praktijk zou hoog op de agenda van de museale publiekswerking moeten staan. De instrumentele, utilitaire visie op kunst (kunst als middel), die de auteurs voorstaan, leidt evenwel tot voorzetten voor programmatische kunst. Hier zijn mensen met een missie aan het woord. De afwisselend vergezochte tot ronduit hilarische beschrijvingen  (“Kunnen we leren beter lief te hebben?”, “Hoe moeten we kunst eigenlijk kopen en verkopen?” ) en spitante observaties (“Waardering”) kunnen het hemeltergende moralisme niet verdoezelen. Van enige ruimte voor zelfontdekking is geen sprake. Uitermate storend is het bevoogdend en paternalistisch elan waarmee stellingen geponeerd worden. “Kunst kan ons tijd besparen – en ons leven redden – door ons op het juiste moment en intuïtief te herinneren aan het belang van evenwicht en goedheid, waarvan we nooit mogen veronderstellen dat we er al genoeg van weten.”

Het liefst zouden de auteurs de kunstwereld afhankelijk maken van een complete, georchestreerde levenstheorie. Hedendaagse, individualistisch ingestelde kunstenaars passen dan ook heel moeilijk in dat keurslijf. Alsof kunst per definitie ethisch is, met voorbeeldfunctie. Dit vraagt om (visuele) censuur, en daar houden de Botton en zijn kompaan dan ook een pleidooi voor – al is deze passage minder wraakroepend dan men zou vermoeden. Het gevaar bestaat natuurlijk dat de suffigheid van kunsthistorische prietpraat ingewisseld wordt door een al even lamlendige en steriele ‘Bond zonder naam-kunst’.

We zouden ons kunnen afvragen of de auteurs wel van kunst (en geschiedenis) houden. Kunst is misschien wel zin- en doellozer dan men verwacht. En daar heeft men het zeer moeilijk mee. Er schuilt een bedenkelijk stichtend ethos achter dit denken: pure Bildung. Gruwel bij de passage over het aankoopbeleid van Tate en het pleidooi voor een accent op de ‘Britse ziel’. Bedenkelijk is het hegeliaanse teleologische kantje: immer op weg naar het ‘goede’: “Het ultieme doel (…) moet zijn om een wereld te scheppen waarin kunstwerken iets minder noodzakelijk zijn.”

Jammer dat de redactie niets aan de schoolse stijl of de slordige vertaling heeft gedaan. Weinig museummensen zullen met de steekhoudende kritiek van het boek rekening houden. Het zou nochtans al te genoegzaam zijn om te veronderstellen dat de wijze waarop vandaag de kunstwereld georganiseerd wordt, de garantie biedt dat kunst diep verankerd is. De auteurs stellen terecht: “Een of twee keer per jaar een museum bezoeken is niet genoeg om de onderliggende beloftes van de kunst te vervullen.” Wordt, hopelijk, vervolgd. 

Uit de boeken

Alain de Botton en John Armstrong 

Kunst als therapie

239 blz., gebonden - ISBN 9789089895851 - 35,00 euro - Phaidon/Terra

Download hier de pdf

Kunst als therapie