Emile Langui (°1903-†1980) was een Belgisch kunsthistoricus. In 1928 promoveerde hij aan de RU Gent tot licentiaat in de kunstgeschiedenis en archeologie en werd leraar kunstgeschiedenis. Hij werd in 1936 conservator aan het Gentse Museum voor Schone Kunsten en in 1938 kabinetssecretaris bij de Gentse minister van Openbare Werken August Balthazar. Vanaf 1933 schreef hij wekelijks in de Vooruit over kunst. Hedendaagse kunst zoals kubisme en futurisme kwamen ruim aan bod en hij bekeek alles door de lens van zijn socialistische overtuigingen en zijn antifascistische opinies. Tijdens de WOII trad hij toe tot het onafhankelijkheidsfront, werd gearresteerd in 1943 op verdenking tot het Verzet te behoren, maar kwam weer vrij. Hij begon onmiddellijk artikels te publiceren waarin hij de terugkeer naar België aanmoedigde van de door de nazi's ontvreemde kunstwerken. In 1946 werd hij ambtenaar (in 1956 directeur-generaal) van het departement Schone Kunsten binnen het ministerie van Onderwijs in België. Hij werd in deze functie verantwoordelijk voor het organiseren van grote kunsttentoonstellingen, inbegrepen het Belgisch paviljoen voor de Biennale van Venetië en de tentoonstelling Vijftig Jaar Moderne Kunst naar aanleiding van de Expo 58 in Brussel. Vanaf 1963 was hij administrateur-generaal van de Vlaamse Culturele Diensten (ministerie voor Onderwijs en Cultuur). Hij ging met pensioen in 1968, maar bleef een prominent lid van de Belgische en internationale culturele activiteiten. Nog in 1975, vijf jaar voor zijn dood, nam hij deel op de Franse televisie aan een debat over de bescherming van Europese kunst tijdens de Tweede Wereldoorlog. Foto © https://www.deplate.be/nl/foto-maurice-boel-tentoonstelling-kursaal-oostende-07-30091963