Wat momenteel in de bouwkunst van de 19e eeuw zo aanspreekt en ertoe geleid heeft dat overal in Europa nu ook de leek zijn aandacht richt op de neostijlen en het eclecticisme, is misschien niets anders dan een idee van vrijheid - de bevrijding en de vaak onbeheerste creativiteit die de architecten van toen eigen scheen te zijn. Wellicht is het ook een reactie tegen de door functionaliteit en kostprijs geüniformeerde architectuur van onze tijd. Een straat burgerwoningen kon men toen bouwen alsof het een straat met kastelen betrof. Men maakte torentjes, hoekbalkons, geraffineerde trapzalen, enz., alsof er nog prinsen en prinsessen waren om er een boeiend leven in te leiden.
Men bouwde ontzettend duur - en ook dat is charmant. Het vervaardigen van architectuur was in de 19e eeuw een verheven bezigheid, een kunstvorm die aan het functionele, louter materiële ontstegen was, een triomf van de geest, nuttig voor het volk ongetwijfeld, maar in essentie zo ver mogelijk verwijderd van het volk en van al wat gewoon was. Het eclecticisme en de neostijlen die eraan voorafgingen, zijn een romantische architectuur, en de romantiek zijn wij thans meer dan ooit genegen.
Het is een algemeen verspreide mening dat de 19e eeuw niet in staat is geweest een eigen bouwstijl voort te brengen, dat haar architecten uit geestelijke armoede naar het verleden hebben gekeken om er alles uit over te nemen wat hun kon dienen. Wat ze daar zagen, deed hun hoofd duizelen en gaf het ontstaan aan de bizarre bouwsels die we nu overal in onze steden en op het platteland opmerken. Die gebouwen trekken onze aandacht echter niet alleen omdat ze stilaan beginnen te verslijten, maar ook omdat er een belangrijk cultuurgoed mee gemoeid is. Als men bedenkt hoe boeiend de 19e eeuw was op het gebied van de muziek, de literatuur, de filosofie, de wetenschap en de plastische kunst, dan is het zinloos de architectuur van die eeuw zonder meer als onbelangrijk, stijl- of smaakloos af te schrijven.
Dat er in de literatuur een Honoró de Balzac (1799-1850), in de muziek een Ludwig van Beethoven (1770-1827) en in de schilderkunst een Ferdinand Delacroix (1798-1863) is geweest, is nog geen reden om ook in de architectuur enkele topfiguren te hebben. Het is wél onzinnig te beweren dat een bepaalde tak van de creativiteit in een eeuw als de 19e ondergeschikt kon worden.