Dat het grote doek van Ingres uit Brussel met zijn monumentale, wat wezenloze figuren nu niet direkt de kijker in zijn estetische gevoelens bevredigt is goed voor te stellen. De drie levensgrote figuren zouden het zo op het eerste gezicht in een wassenbeelden museum uitstekend doen, en het is maar moeilijk in te denken dat de zo veel geroemde Ingres zelf tevreden was met deze voor ons zo starre compositie. Het doek, dat in het begin van Ingres' schildersloopbaan gemaakt werd, is steeds in de eigen collectie van de kunstenaar gebleven en pas na zijn dood in 1867 door het museum in Brussel aangekocht.
Bij het zien van dit schilderij kan de kijker zich verschillende vragen stellen. Allereerst wie zijn deze figuren, die tot en met de knieën weergegeven, als reliëfs geplaatst zijn tegen een vlakke achtergrond ? Is het schilderij een studie omdat, geheel in strijd met Ingres' zeer gladde en gedetailleerde schilderstechniek, sommige gedeelten in de achtergrond onuitgewerkt lijken te zijn ? Of is de compositie een fragment van een veel groter geheel dat door Ingres niet voltooid werd ? Hoewel sommigen zullen menen dat deze vragen te specialistisch en alleen voor kunsthistorici van belang zijn, is het toch noodzakelijk ze te stellen en te beantwoorden om het werk voor de kijker meer toegankelijk te maken.
Over Ingres is in Openbaar Kunstbezit in 1965, naar aanleiding van een getekend portret, al eerder gesproken. Hoewel zijn zeer genuanceerde, fijn geschilderde en getekende portretten over het algemeen toen en ook nu bij het publiek de voorkeur genoten, vond Ingres zelf zijn portretkunst van minder belang. Alleen het historieschilderij was een uitdaging voor hem. Dit is typerend voor de opvattingen van de neo-klassicist, die immers bij uitstek in historische composities met zijn intellectuele kennis kon pronken. Door dramatische onderwerpen uit de historie te verbeelden wilde hij de toeschouwer ontroeren en tot verheven gedachten aanmoedigen. Die dramatische onderwerpen beeldde hij uit in wel overwogen composities, met juist geproportionneerde figuren die historisch verantwoorde kleding droegen en in een historisch verantwoorde omgeving waren geplaatst.
Vooral vanaf de tweede helft van de 18de eeuw na de ontdekkingen van de twee Romeinse steden Pompeï en Herculaneum in 1751 en tot na het Napoleontisch tijdperk, zochten vele schilders in de antieke geschiedenis naar voorbeelden die de toeschouwer tot vaderlandsliefde of verering voor de keizer konden aanzetten. Ook probeerden de kunstenaars historische momenten in de oudheid te vinden die als prototypen konden gelden voor eigentijdse gebeurtenissen. In Frankrijk had de kunst in die tijd een duidelijk propagandistisch karakter waar Ingres blijkens vele van zijn historiestukken met overtuiging aan mee werkte.
Het Brusselse doek heeft als titel 'Vergilius leest uit de Aeneis voor' of 'Tu Marcellus eris' (Gij zult Marcellus worden). Vergilius was een Romeins dichter uit de tijd van keizer Augustus (63 v. Chr. - 14 n. Chr.), die van deze keizer opdracht kreeg de Romeinse geschiedenis in versvorm te schrijven. Aan dit werk werd de titel Aeneis gegeven, genoemd naar de mythische stamvader der Romeinen, Aeneas.
In het zesde boek van de Aeneis wordt de dood voorspeld van Marcellus, zoon van Augustus' zuster Octavia en potentiële opvolger van de keizer. Aeneas zoekt namelijk zijn oude vader Anchises in de onderwereld op, waar hem ook de zielen verschijnen van beroemde mannen, die nog geboren moeten worden. Anchises kondigt Aeneas bij het zien van een zeer jonge, mooie, maar treurig uitziende man, diens vroegtijdige dood aan.