Parijs 1654, twee jongelui stellen elkaar aan het publiek voor. In een atelier geportretteerd lichten ze door de detaillering der schildersbenodigheden hun milieu nader toe. Rechts wordt men vriendelijk begroet door de zittende figuur welke zich van zijn hoed ontdeed en met een sierlijk gebaar zijn collega introduceert. De vermelding op de schildersezel, waartegen hij plaats heeft genomen rechtvaardigt terstond zijn aangenomen houding 'Jean Baptiste de Champaigne, hier aanwezig schilderde mij' (J.B. De Champaigne me fecit). Op zijn beleefd verzoek ingaande verklaart de Champaigne, links gezeten, zijn portret. In de handen houdt hij een tekenbord waarop men volgende identificatie kan lezen: 'Ik werd door Nicolas de Platte Montagne geportretteerd' (N. Montaigne pinxit me).
Verder vallen een palet, penselen, oliepotje en beelden op, allemaal voorwerpen welke in het atelier van een kunstenaar thuishoren en de ruimte helpen verfraaien. Het hoofd van Seneca bovenop het rek, verdient bijzondere aandacht, wegens de symboliek welke achter deze sculptuur schuilgaat.
Tijdens de 17de eeuw wordt deze antieke wijsgeer als meester der ethiek vereerd. Zijn stoïsche leer vindt bij deze twee jonge mannen aanhang, die het dagelijkse leven met opgetogenheid aanvaarden. De humane deugd bestaat erin te leven overeenkomstig de innerlijke natuur. Dit in tegenstelling met de stelregels van het Jansenisme, welke Philippe de Champaigne, oom van één der figuranten, trouw navolgde en door de kloosterlingen van Port-Royal bij Parijs werden nageleefd. Volgens deze beginselen zou de erfzonde de ganse menselijke natuur bedorven hebben zodat haar streven waarlijk zonde zou zijn. In hun jeugdigheid is het dan niet te verwonderen dat beide figuranten voor het stoïcisme opteerden. Alzo is de kennismaking geschied, althans wat de situering betreft en dienen de motiveringen van het dubbelportret te worden achterhaald.
Beide artiesten, geboren in 1631, hadden precies in 1654 -datum voorkomende op de tekening die men in het midden van de tafel ontwaart - de leeftijd van 23 jaar bereikt. Zij waren studiegenoten die allebei in de leer waren bij de grote kunstschilder Philippe de Champaigne. Als portretschilder had deze zich bekendheid weten te verzekeren en beide wensten zich op dit genre toe te leggen.
Philippe, die van Brusselse afkomst was, emigreerde naar Parijs en maakte aldaar deel uit van de Vlaamse kolonie. Na een verblijf in de Nederlanden in 1644 zou zijn neef Jean Baptiste hem bij de terugreis vergezellen, om in de Franse hoofdstad zijn intrek te nemen. Bij de dood van zijn echtgenote en zoon, zou Philippe hem alle genegenheid toedragen en in de jonge knaap de schilderstalenten aanwakkeren en hem bemoedigen zich meer en meer met het vak vertrouwd te maken.
Op het atelier knoopt Jean Baptiste nauwe vriendschap aan met zijn leeftijdgenoot Nicolas de Platte Montagne, zoon van de Antwerpse landschapschilder Mathias van Plattenberg, die na een reis in Italië zich te Parijs vestigde, alwaar zijn naam een wijziging onderging. De omgang van de Vlamingen onderling verliep in gunstige betrekkingen, die de keuze voor de vormingsjaren mede hielpen bepalen. In de kringen van het hof stond de naam van Philippe de Champaigne in zulk hoog aanzien, dat hij zelfs de titel van 'peintre et valet de chambre ordinaire du Roi' verwierf. Niet zonder moeite wist de leermeester dezelfde kwalificatie voor zijn twee discipelen te verkrijgen.