Voor de hedendaagse bezoeker van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen doet het schip van de kerk wellicht wat leeg aan, vooral in tegenstelling tot het koor en de dwarsbeuk, die met talrijke kunstwerken versierd zijn, zoals b.v. de indrukwekkende Rubenstriptieken. Dat is niet altijd zo geweest. Tot aan het einde van de achttiende eeuw kon men aan de pijlers van de middenbeuk de altaren zien, die daar waren opgetrokken door de Antwerpse gilden en ambachten. Het was immers van omstreeks het midden van de vijftiende eeuw gebruikelijk dat alle beroepscorporaties evenals de schuttersgilden hun eigen altaar hadden in de Onze-Lieve-Vrouwekerk, hetzij in het schip van de kerk, hetzij in een van de kapellen van de kooromgang. Over het oorspronkelijk uitzicht van deze gildealtaren is niet veel bekend. Sommige ervan werden reeds in 1533 bij een brand in de kerk vernield en kort daarop vernieuwd. Verscheidene moeten hebben geleden tijdens de beeldenstorm van 1566. Tenslotte -en deze breuk met het verleden is de ernstigste geweest -werden in 1581, kort na de calvinistische machtsovername, alle gildealtaren op last van de stedelijke autoriteiten uit de kerk verwijderd.
Na de inneming van Antwerpen door Alexander Farnese in augustus 1585 was het echter een van de eerste zorgen van het kapittel van de kerk, alle gilden ertoe aan te zetten hun altaren weer op te richten. Het resultaat hiervan was een grootscheepse campagne, waarbij ambachten en gilden met elkaar wedijverden om het mooiste altaar te bezitten. Gedeeltelijk werden de retabels opnieuw geplaatst, die vroeger in de kerk hadden gestaan en die sommige gilden in hun lokalen hadden bewaard. Veelal echter werden gans nieuwe altaarstukken besteld. Aan deze bouwactiviteit, die tot een eind in de zeventiende eeuw aanhield, zijn enkele uitzonderlijke kunstwerken te danken, waaronder b.v. Rubens' 'Kruisafneming'. Men kan zich een idee vormen van de rijkdom van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in de zeventiende eeuw door de talrijke schilderijen van Hendrik van Steenwijck, Pieter Neeffs en andere kunstenaars, die het interieur van de kerk uitbeeldden, steeds gezien vanaf het westelijk uiteinde van de kerk, vanwaar men een prachtige uitblik had op de middenbeuk. Elke pijler had zijn altaar, afgesloten door een omheining en voorzien van een geschilderd retabel, meestal een drieluik, vaak nog met houten heiligenbeelden bekroond.
Dat alles is slechts gedeeltelijk bewaard gebleven. In de Franse tijd werden alle ambachten afgeschaft en hun goederen verbeurd verklaard en openbaar verkocht. De schilderijen van hun altaren kwamen grotendeels terecht in het Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen; enkele worden nog in de Onze-Lieve-Vrouwekerk bewaard, doch dan niet meer op de plaats die zij er oorspronkelijk innamen.