Rembrandts vroeg afgetekend en snel toenemend succes bij het Hollands publiek van de eerste helft van de XVIIe eeuw blijft ook voor de hedendaagse beschouwer, indien niet onverklaarbaar of zelfs maar verwonderlijk, toch een merkwaardig verschijnsel. Inderdaad, de eenendertigjarige Rembrandt bezat in 1637, het jaar waarin hij het portret schilderde dat hierbij wordt gereproduceerd, niet alleen in Amsterdam maar ook ver daarbuiten al een onaangevochten en niet weinig benijdenswaardige reputatie.
De jonge meester had die trouwens uitermate vlug veroverd: reeds tijdens zijn opleidingsjaren te Leiden, zijn geboortestad, trok hij — zoals Johannes Orlers, zijn eerste biograaf, later in een Beschrijvinge der Stadt Leyden zou berichten — de aandacht van talrijke amateurs. De oudste van zijn gedateerde schilderstukken en gravures, ontstaan in de jaren 1626-1631, de laatste die Rembrandt te Leiden doorbracht, verraden ongetwijfeld een vroegrijp en door eigen geaardheid markant meesterschap.
Opmerkelijk is wel de plaats door het portretgenre in deze aanvankelijke produktie reeds dadelijk ingenomen. Behalve aan het uitbeelden van bijbelse, mythologische en historische thema's heeft Rembrandt, meer dan anderen explorateur van het menselijk gelaat en daar doorheen van het menselijk gemoedsleven, zich voortdurend gewijd aan het schilderen van portretten en zelfportretten; het is vooral als portrettist dat hem de weg naar de roem werd geopend. Bij het overschouwen van Rembrandts oeuvre merkt men hoe de schilder, van 1630 af, na tot dan toe uitsluitend naaste familieleden en zichzelf tot model te hebben genomen, allengs meer portretopdrachten krijgt vanwege gegoede lieden uit het welvarend Amsterdam. Met reden schreef Arnold Houbraken in zijn in 1718 verschenen Groote Schouwburgh der Nederlandsche Schilders en Schilderessen dat Rembrandt '...dewyl hy naderhand, zoo om't schilderen van pourtretten als andere stukken, dikwils genootzaakt was tot Amsterdam te komen, goed vond (ziende dat die Stad in zonderheid hem gonstig scheen te wezen, en zyn opkomen daar in te voorspellen) zig met'er woon daar na toe te begeven.'
Dit deed hij dan ook in 1632 en bezegelde er meteen zijn faam als portrettist door het schilderen van het groepsportret van de hoofdlieden van het Chirurgijnsgilde, een werk dat beter bekend is onder de naam van De Anatomische Les van Professor Tulp en bewaard wordt in het Haagse Mauritshuis. Met een slag maakte dit stuk hem tot een der meest beklante kunstenaars in de stad. Houbraken noteerde : '...zyn Konst werd zoodanig in zyn tyd geagt en gezogt, dat men hem (als het spreekwoord zeit) moest bidden en geld toegeven. Vele jaren agter den anderen heeft hy het met schilderen zoo druk gehad, dat de menschen lang naar hunne stukken moesten wagten, niettegenstaande dat hy met zyn werk vaardig voortging...'
Was de commerciële situatie waarin de jonge kunstenaar zich in die jaren dertig bevond dus uiterst gunstig, ook op het persoonlijke en op het artistieke plan vormden zij in zijn leven een fase van vestiging en ontplooiing, een periode van eerste volle zelfverwezenlijking. In 1634 trad hij in het huwelijk met de bevallige Saskia, het nichtje van zijn vriend, de kunsthandelaar Hendrick van Uylenburgh. Saskia, die hem in die jaren ontelbare keren tot steeds gevarieerde portretten inspireerde, was niet onbemiddeld; dit, samen met de opbrengst van zijn werk, stelde het jonge paar in staat op ietwat groter voet te leven. Voor de toen eerder zorgeloze en overigens slechts door eenvoudige behoeften geleide Rembrandt betekende dat in de eerste plaats het aanleggen van een merkwaardige verzameling kunstwerken en kostbaarheden die wel eens zijn financiële mogelijkheden te buiten ging.