Aldus vernemen wij dat het gebouw van 1 januari 1745 af werd ontworpen. Reeds op 2 maart van hetzelfde jaar maakten de steenkappers een aanvang met het bewerken van de Bentheimersteen, een in ons land zelden gebruikt materiaal, dat in de voorgevel werd verwerkt. Een weinig later togen de beeldhouwers aan het werk om de ornamenten te kappen. De gehele voorbouw moet in 1748 grotendeels klaar gekomen zijn, op enkele sierstukken na. Ook werden toen reeds enkele marmeren schouwen geplaatst, zodat wij kunnen aannemen dat eveneens de interieurs in dit gedeelte van het huis waren klaar gekomen. De werken schijnen daarna in een veel trager tempo te zijn vooruitgegaan. Tussen 1753 en 1757 stellen wij zelfs een onderbreking vast. Omstreeks het midden van laatstgenoemd jaar werden echter grote hoeveelheden witte en blauwe steen geleverd, die naar alle waarschijnlijkheid verwerkt werden in de zijgevels van de binnenplaats. Uit Baurscheits briefwisseling vernemen wij nog dat hij van zins was de werken in 1758 voort te zetten. Maar daar is niets meer van terechtgekomen, en toen Joan-Alexander van Susteren in 1764 overleed, noteerde een tijdgenoot dat het gebouw nog onvoltooid was. Alhoewel het huis oorspronkelijk niet voor een vorst werd gebouwd, vertoont de voorgevel toch de indrukwekkende allures van een waarachtig paleis. Wij kunnen in dit front negen verticale geledingen of traveeën onderscheiden, waarvan de middenste een weinig breder uitvalt dan de andere. In de andere acht traveeën treffen wij twee boven elkaar geplaatste rechthoekige ramen aan, respectievelijk op de beneden- en de eerste verdieping. Daarboven zien wij dan telkens een ovalen raampje, oculus genaamd, gevat in het z.g. hoofdgestel, de horizontale strook onder de krachtig geprofileerde kroonlijst. Kenmerkend voor Baurscheits gevelcompositie is de sterk geaccentueerde as-travee, bestaande op de begane grond uit een monumentale poort, geflankeerd door ronde zuilen die het balkon met een smeedijzeren borstwering schragen ; en op de verdieping uit een omlijste balkondeur met steekbogige afsluiting, waarboven een halfrond bovenlicht uitspringt. Balkondeur en bovenlicht zijn gevat in een sterk geprofileerde rondboognis, die de horizontaliteit van de kroonlijst doorbreekt. Zoals in tal van andere gebouwen van Baurscheit het geval is, springt de centrale partij of middenrisaliet, - bestaande uit de as-travee en twee andere aan weerszijden daarvan, - een weinig naar voren.
Dit middenrisaliet wordt in van Baurscheits gebouwen meestal afgedekt door een driehoekig fronton, maar hier treffen wij boven de kroonlijst nog een halfverdieping aan, voorzien van twee kleine vierkantige ramen en daarboven een rijk-georna- menteerde kuifstuk. Met de zwierig ornamentale bekroning greep de bouwmeester terug naar een oplossing, die hij reeds in de jaren dertig in huizen in Middelburg en Den Haag had toegepast. Verschillend van alle andere gevels door Baurscheit ontworpen, zijn de ietwat vooruitspringende hoektraveeën, die evenals het middenrisaliet, krachtig afgetekend zijn door van beneden tot boven doorlopende vlakke pilasters of lisenen, bekroond door een Korintisch kapiteel. Deze hoektraveeën vertonen boven de kroonlijst een gesloten borstwering, met daarop een gebeeldhouwd sierstuk, dat het voetstuk vormt van een gesculpteerde vaas in rococostijl. De vooruitspringende hoektraveeën waren ongetwijfeld noodzakelijk om een compositorisch evenwicht te bereiken met de in de hoogte uitspringende centrale partij.
De voorgevel van het paleis op de Meir is in zijn geheel gekenmerkt door een sobere voornaamheid van compositie en een ietwat klassicerende monumentaliteit. Er gaat nochtans tegelijkertijd een zekere elegantie van uit, door de sierlijke vorm van de bogen boven de ramen, de rococo-ornamentiek van consoles en sluitstenen, en - boven de kroonlijst - de dartele putti en zwierige decoratieve vormen, die in hun nog ietwat barokke gesmijdigheid een typische Antwerpse trek openbaren, die als in een verre nagalm nog aan de Barok herinnert.
Dezelfde zin voor distinctie en sierlijkheid treffen wij ook aan in enkele salons aan de straatzijde, die thans nog nagenoeg geheel het uitzicht vertonen dat Jan-Peter van Baurscheit de Jonge er als binnenhuisarchitect aan gegeven heeft, want ook de interieurs, met de schouwen, plafonds en soms zelfs meubels, werden door hem ontworpen. Ook in de naar zijn «inventie» gebeeldhouwde houten trap openbaart hij zich als de grootmeester van de Antwerpse Rococo.